Uitspraak
Nationale regelgeving
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep een prejudiciële vraag gesteld aan het Hof van Justitie van de EU over de opbouw van vakantiedagen voor ambtenaren die onterecht zijn ontslagen. De zaak betreft een ambtenaar die sinds 1 september 1980 werkzaam was bij de politie en op 19 februari 2007 onterecht is ontslagen. Na herroeping van het ontslag in 2009 heeft de ambtenaar in 2010 een uitstroomovereenkomst ondertekend, maar ontving geen vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen. De korpschef heeft het bezwaar van de ambtenaar tegen de salarisstrook van september 2010 ongegrond verklaard, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank oordeelde dat de ambtenaar recht had op uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen over de periode van 19 februari 2007 tot 1 mei 2010. De korpschef ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep heeft de zaak aangehouden en vragen gesteld aan het Hof van Justitie over de uitleg van Europese richtlijnen met betrekking tot vakantiedagen en de nationale wetgeving die bepaalt dat ambtenaren geen vakantiedagen opbouwen tijdens een periode van onterecht ontslag. De Raad vraagt zich af of deze nationale bepaling in strijd is met de Europese richtlijn die werknemers recht geeft op jaarlijkse vakantie met behoud van loon. De uitspraak van het Hof zal bepalend zijn voor de verdere behandeling van de zaak.