ECLI:NL:CRVB:2015:1292
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WW-uitkering na beëindiging van een dienstverband op verzoek van de werknemer
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan appellant, die zijn dienstverband op eigen verzoek had beëindigd. Appellant was sinds 1 januari 2000 in dienst als buschauffeur bij [bedrijf] en heeft op 1 maart 2011 een vaststellingsovereenkomst getekend, waarbij zijn dienstverband werd beëindigd. Appellant had zich eerder ingeschreven als vennoot van een onderneming en verzocht om een WW-uitkering na het beëindigen van zijn werkzaamheden als zelfstandige. Het Uwv weigerde de uitkering, omdat appellant verwijtbaar werkloos was geworden. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat appellant op 1 maart 2011 verwijtbaar werkloos was geworden. De omstandigheden rondom de beëindiging van het dienstverband wezen erop dat het initiatief tot beëindiging bij appellant lag. De Raad verwierp het argument van appellant dat er sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie en dat hij niet zelf het initiatief had genomen. De Raad bevestigde dat de doorwerkingsrechtspraak niet van toepassing was, omdat appellant geen nieuw dienstverband was aangegaan, maar ervoor had gekozen om als zelfstandige te werken. De Raad concludeerde dat er geen grond was voor het toekennen van schadevergoeding of proceskosten aan appellant, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.