In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 30 september 1998 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanleiding voor het onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand was een anonieme tip van 2 mei 2012, waaruit bleek dat de woning van appellant regelmatig voor langere periodes leegstond. Het team Handhaving van de gemeente Utrecht heeft daarop een onderzoek ingesteld, waarbij dossieronderzoek is verricht en appellant is verzocht om informatie over zijn verblijf in het buitenland en zijn financiële situatie.
Op basis van de onderzoeksbevindingen heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht op 13 augustus 2012 besloten de bijstand van appellant met terugwerkende kracht in te trekken en een bedrag van € 47.858,68 terug te vorderen. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Raad heeft vastgesteld dat appellant in de te beoordelen periode meerdere periodes in Engeland heeft verbleven zonder dit aan het college te melden, wat een schending van de inlichtingenverplichting oplevert.
De Raad oordeelt dat appellant niet heeft aangetoond hoe hij zijn verblijf in het buitenland heeft bekostigd en niet voldoende objectieve gegevens heeft verstrekt over zijn levensonderhoud. De verklaringen van zijn broers over financiële ondersteuning zijn onvoldoende. De Raad bevestigt dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en de kosten terug te vorderen, en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.