ECLI:NL:CRVB:2015:1135

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 april 2015
Publicatiedatum
9 april 2015
Zaaknummer
13-4047 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eervol ontslag op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van de functie van adviseur

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin het beroep tegen het bestreden besluit van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ongegrond werd verklaard. Appellant, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, ontving op 10 januari 2012 eervol ontslag op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor zijn functie als adviseur. De minister stelde dat appellant niet over de benodigde eigenschappen, mentaliteit en instelling beschikte om zijn functie goed te vervullen. Dit werd onderbouwd met feiten en omstandigheden, waaronder verslagen van functionerings- en voortgangsgesprekken. Appellant had de kans gekregen om zijn functioneren te verbeteren, maar dit was niet gelukt. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde dat de minister appellant op meerdere momenten had aangesproken op zijn functioneren en hem begeleiding had geboden, maar dat er geen verbetering was opgetreden. Appellant voerde aan dat zijn functioneren beïnvloed was door ziekte, maar deze claim werd niet onderbouwd met medische stukken. De Raad oordeelde dat het ontslag terecht was en dat de minister deugdelijk had gemotiveerd waarom hij van het advies van de bezwaaradviescommissie was afgeweken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/4047 AW
Datum uitspraak: 9 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
17 juni 2013, 12/2812 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.F. Adolf hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 15 januari 2015. Appellant is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.M. Nordsiek,
drs. A. van der Hammen en drs. D.M. van der Winden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was sinds 2001 werkzaam bij de dienst [naam dienst] van het Ministerie van Veiligheid en Justitie in de functie van [naam functie A] ([functie A]). In het kader van een reorganisatie zijn de taken die voorheen door [naam dienst] werden verricht overgedragen naar [naam dienst 2]. Met ingang van 1 januari 2010 is appellant geplaatst in de functie van [naam functie B] ([functie B]) bij [naam dienst 2].
1.2.
Op 29 november 2010 hebben W en H, leidinggevende en teamleider van appellant, met appellant een functioneringsgesprek gevoerd. Besproken is dat appellant vanwege een geschil met zijn vorige werkgever in 2010 niet volwaardig kon worden ingezet bij [naam dienst 2]. Naar het oordeel van de leiding bestaat het risico dat ook 2011 als verloren jaar moet worden beschouwd als appellant voor zichzelf de achterliggende periode niet weet af te sluiten. De focus voor 2011 ligt op coördinatie audit & review, uitvoeren audits, uitvoeren risicoanalyses ter onderbouwing/ondersteuning van de uit te voeren audits, en het integreren van IB in risicoanalyses. Afgesproken wordt onder meer dat eenmaal per kwartaal een functioneringsgesprek zal worden gevoerd en dat voortgangsgesprekken zullen worden gehouden. In de periode van januari 2011 tot en met november 2011 zijn vervolgens met appellant een groot aantal voortgangsgesprekken gevoerd.
1.3.
Bij besluit van 10 januari 2012 is aan appellant met ingang van 15 januari 2012 eervol ontslag verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken.
1.4.
Bij besluit van 20 november 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 10 januari 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 20 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU1926) moet ongeschiktheid - zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn - worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar.
4.1.2.
De minister heeft er in het bestreden besluit op gewezen dat de functie van adviseur [functie B] breder is dan alleen het uitvoeren van audits. Hoofdonderdeel van de functie vormt het adviseren van het management over een optimale inrichting van het controlestelsel en de borging van kwaliteit en continuïteit van de dienstverlening. Appellant was niet in staat om van de uitkomsten van de auditwerkzaamheden analyses te maken en advies uit te brengen over oplossingen. Ook was appellant niet in staat om duidelijk te maken hoe hij zijn werkzaamheden plande en organiseerde. Daarnaast is appellant niet in staat om zich los te maken van grieven over een conflict over zijn vroegere dienstverband bij het ministerie van Veiligheid en Justitie. Zijn houding kenmerkt zich door het steeds weer aangaan van nieuwe conflicten en door in veelal ongepaste bewoordingen kritiek uiten op anderen, terwijl hij niet het vermogen heeft om kritiek van anderen te accepteren en daarvan te leren.
4.1.3.
De Raad is van oordeel dat de in het bestreden besluit genoemde feiten en omstandigheden, die worden ondersteund door stukken zoals het verslag van het functioneringsgesprek op 29 november 2010 en de verslagen van de voortgangsgesprekken, de conclusie van de minister rechtvaardigen dat appellant niet beschikt over de eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie van adviseur [functie B] zijn vereist en dat hij om die reden ongeschikt is voor deze functie.
4.1.4.
De Raad deelt niet de visie van appellant dat zijn werk tegen de verkeerde meetlat is gehouden. In de in 2009 uitgegeven brochure ‘nadere toelichting vacatures’ is een functiestramien omschreven van de functies adviseur [functie B] en senior adviseur [functie B]. De in dit vrij algemeen opgestelde functiestramien omschreven werkzaamheden zijn nader geconcretiseerd in diverse gesprekken en documenten. Appellant heeft ter zitting bij de Raad desgevraagd bevestigd dat het hem duidelijk was wat er van hem werd verwacht.
4.2.1.
Naar vaste rechtspraak (uitspraak van 18 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL9739) is een ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie anders dan wegens ziekte of gebreken, in het algemeen niet toelaatbaar als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren.
4.2.2.
De minister heeft gedurende het dienstverband van appellant op meerdere momenten en op uiteenlopende wijze aan appellant duidelijk gemaakt dat hij onvoldoende functioneert. Appellant is voorts in de gelegenheid gesteld zijn functioneren te verbeteren. Hoewel de minister appellant onder andere door middel van de voortgangsgesprekken voldoende begeleiding heeft geboden, is zijn functioneren niet verbeterd.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de oorzaak van het in zijn ogen minder goed functioneren moet worden gevonden in zijn ziekte. Nu appellant deze stelling niet heeft onderbouwd met medische stukken waaruit blijkt dat hij in de periode voorafgaande aan het ontslagbesluit van 10 januari 2012 ziek was, kan deze hoger beroepsgrond niet slagen.
4.4.
Appellant heeft verder aangevoerd dat de rechtbank niet heeft gemotiveerd dat de minister in afwijking van het advies van de bezwaaradviescommissie heeft mogen beslissen. Deze stelling mist feitelijke grondslag, nu de rechtbank in haar uitspraak uitgebreid op dit punt is ingegaan. Het staat een bestuursorgaan vrij om af te wijken van het advies van een bezwarencommissie, mits de afwijking van het advies deugdelijk wordt gemotiveerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd waarom van het advies is afgeweken.
4.5.
Appellant heeft ten slotte zijn stelling dat de minister iedereen ‘waar wat mee is’ weg wil hebben, niet onderbouwd, zodat deze stelling niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
4.6.
Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en J.J.A. Kooijman en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2015.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) C.M. Fleuren

HD