ECLI:NL:CRVB:2015:1125
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en weigering WIA-uitkering na onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW) uitkering en de weigering van een WIA-uitkering. Appellant, die zich per 21 april 2010 ziek had gemeld, ontving een ZW-uitkering, maar het Uwv concludeerde na medisch onderzoek dat hij per 26 maart 2012 weer geschikt was voor zijn eigen werk. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat het onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder de beroepen van appellant ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen waren consistent en concludent. De Raad bevestigde dat appellant niet voldeed aan de voorwaarde van 104 weken arbeidsongeschiktheid voor de WIA-uitkering, omdat hij niet aaneengeschakeld arbeidsongeschikt was geweest voor de vereiste periode. De Raad concludeerde dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 26 maart 2012 terecht was en dat de weigering van de WIA-uitkering op 18 april 2012 ook juist was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en verzoeken om schadevergoeding en proceskosten werden afgewezen.