ECLI:NL:CRVB:2015:1086

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
13-6556 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor eigen bijdrage in kosten van rechtsbijstand en griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de weigering van bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand en griffierecht. Appellante had op 25 oktober 2012 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand, welke door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de kosten voor de aanvraag waren opgekomen en er geen bijzondere omstandigheden waren die het verlenen van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigden.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. In haar hoger beroep voerde appellante aan dat er bijzondere omstandigheden waren die haar in staat hadden moeten stellen om tijdig een aanvraag in te dienen. Ze verwees naar een brief van haar woonbegeleider, waarin werd gesteld dat zij in een turbulente periode verkeerde, met onder andere een zwangerschap, een verhuizing en een rechtszaak over de uithuisplaatsing van haar eerste kind. Daarnaast had zij te maken met een posttraumatisch stresssyndroom, wat haar functioneren beïnvloedde.

De Raad oordeelde dat, hoewel appellante een moeilijke tijd had, dit geen bijzondere omstandigheid vormde die het verlenen van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigde. De Raad stelde vast dat appellante op de hoogte was van de mogelijkheid om bijzondere bijstand aan te vragen en dat haar omstandigheden niet zodanig waren dat zij niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen. De Raad bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college niet onzorgvuldig had gehandeld door de aanvraag af te wijzen. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/6556 WWB
Datum uitspraak: 7 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
27 november 2013, 13/2919 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.J.J. van de Kerkhof, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2015. Namens appellante is
mr. Van de Kerkhof verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.J. Rijkers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 21 november 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 april 2013 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante van 25 oktober 2012 om bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand en griffierecht afgewezen op de grond dat, voor zover hier van belang, de kosten voor de aanvraag zijn opgekomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Onder verwijzing naar de gronden van het beroep heeft zij haar standpunt gehandhaafd dat sprake was van bijzondere omstandigheden. Hierbij heeft appellante gewezen op de in beroep overgelegde brief van haar woonbegeleider, die heeft toegelicht dat appellante in de periode van april 2012 tot juni 2012 een turbulente tijd heeft gehad. Hij heeft onder meer naar voren gebracht dat appellante zwanger was van haar tweede kind, was verhuisd, bezig was met een rechtszaak over de uithuisplaatsing van haar eerste kind en dat zij een posttraumatisch stresssyndroom had met nachtmerries, herbelevingen en angstaanvallen, waardoor zij slecht sliep en blowde. Appellante is wel op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om bijzondere bijstand aan te vragen. Haar belastende omstandigheden, het feit dat zij de Nederlandse taal niet optimaal beheerste en het ontbreken van de durf om uitleg te vragen als zij iets niet weet, hebben waarschijnlijk gemaakt dat zij dit niet goed heeft begrepen, aldus de woonbegeleider. Appellante heeft verder nog aangevoerd dat het college in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van appellante.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De omvang van het hoger beroep is beperkt tot de vraag of het college in de door appellante aangevoerde omstandigheden aanleiding had moeten vinden haar met terugwerkende kracht bijzondere bijstand toe te kennen.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 15 mei 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA6875) vloeit uit artikel 43, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) voort dat in beginsel geen recht op bijzondere bijstand bestaat voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.3.
Uit wat appellante heeft aangevoerd blijkt dat zij een moeilijke tijd heeft gehad, waarin zij aan veel zaken tegelijk haar aandacht moest schenken. Dit vormt echter geen bijzondere omstandigheid die het verlenen van bijzondere bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigt. Op grond van de door appellante overgelegde brief van haar woonbegeleider kan voorts niet worden geconcludeerd dat zij niet in staat was om tijdig een aanvraag om bijzondere bijstand in te dienen. Appellante is, zo blijkt uit die brief, ook gewezen op de mogelijkheid voor de kosten in geding bijzondere bijstand aan te vragen. Dat zij dit waarschijnlijk niet goed heeft begrepen, vormt evenmin een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld. Het college is niet onzorgvuldig geweest door de aanvraag af te wijzen, aangezien het heeft beoordeeld of in het geval van appellante bijzondere omstandigheden aanwezig waren.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2015.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

MK