ECLI:NL:CRVB:2015:1040
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van kinderbijslag op basis van verblijfstitel en internationale rechten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die kinderbijslag had aangevraagd voor haar twee in Nederland geboren kinderen. Appellante, geboren in Afghanistan, was in 2004 naar Nederland gekomen en had geen verblijfsvergunning, waardoor de Sociale Verzekeringsbank (Svb) haar aanvraag om kinderbijslag op 12 april 2011 had afgewezen. De Svb handhaafde deze afwijzing in een beslissing op bezwaar van 11 juli 2011. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.
Appellante voerde aan dat de Svb de belangen van haar in Nederland geboren kinderen niet voldoende had meegewogen en dat het arrest van de Hoge Raad aanleiding gaf tot een klacht bij het VN-Mensenrechtencomité. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante aan het nationale recht geen recht op kinderbijslag kon ontlenen en dat er geen internationale gronden waren die haar uitsluiting van de verzekering voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) konden rechtvaardigen. De Raad verwees naar een eerdere uitspraak waarin vergelijkbare omstandigheden aan de orde waren.
De Raad concludeerde dat er geen schrijnende omstandigheden waren die aanleiding gaven om het koppelingsbeginsel buiten toepassing te laten. Aangezien appellante geen recht had op kinderbijslag in de periode in geding, werd de Svb niet veroordeeld tot schadevergoeding. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien om artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen. De uitspraak werd openbaar gedaan door T.L. de Vries, met S. Aaliouli als griffier.