ECLI:NL:CRVB:2014:978

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
12-4006 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die zich op 9 februari 2009 arbeidsongeschikt heeft gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 9 december 2010 vastgesteld dat appellante met ingang van 22 januari 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en heeft haar bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard. De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de eerdere uitspraak van het Uwv op 11 juni 2012 bevestigd, waarop appellante in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de zitting op 29 januari 2014 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. Zij betoogde dat haar beperkingen te rooskleurig waren ingeschat en dat zij ernstig beperkt was door klachten aan haar rechterpols, -duim en -hand, alsook door posttraumatische dystrofie in de rechtervoet en -enkel. Appellante heeft een rapport van verzekeringsarts W.M. van der Boog overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt.

De Centrale Raad van Beroep heeft de beoordeling van de rechtbank onderschreven. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapportages inzichtelijk waren. De bezwaarverzekeringsarts had de relevante medische informatie in de heroverweging betrokken en kwam tot de conclusie dat appellante op de datum in geding geschikt was voor de geselecteerde functies, ondanks haar beperkingen.

De Raad benadrukte dat in deze procedure alleen de mate van arbeidsongeschiktheid op 22 januari 2011 ter beoordeling stond. Eventuele verslechteringen van de gezondheidstoestand na deze datum konden niet in de beoordeling worden meegenomen. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellante afgewezen en werd de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

12/4006 WIA
Datum uitspraak: 12 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
11 juni 2012, 11/1184 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Reitsma hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben over en weer op elkaars standpunten gereageerd onder toezending van nadere stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door A.H. Bekkema. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante is laatstelijk fulltime werkzaam geweest als directiesecretaresse. Zij heeft zich op 9 februari 2009 arbeidsongeschikt gemeld. Bij besluit van 9 december 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat zij met ingang van 22 januari 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 27 april 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante op 22 januari 2011 - de datum in geding - weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat zij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.
Appellante heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat haar beperkingen veel te rooskleurig zijn ingeschat. Zij heeft er op gewezen dat zij ernstig beperkt is door de klachten aan haar rechterpols, -duim en -hand. Daarnaast is er sprake van posttraumatische dystrofie in de rechtervoet en -enkel en er is sprake van een permanente beschadiging van het kraakbeen in de linkerknie. Hierdoor is appellante ook zeer beperkt ten aanzien van staan, zitten en lopen. Appellante is ernstig vermoeid als gevolg van haar klachten. De geselecteerde functies gaan haar belastbaarheid te boven. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een rapport van 1 oktober 2012 van verzekeringsarts W.M. van der Boog overgelegd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen op basis van dossierstudie, eigen onderzoek en met verkregen informatie uit de behandelend sector op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat daarover gemotiveerd en op inzichtelijke wijze is gerapporteerd. In de bezwaarprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts de in die fase ter beschikking gekomen informatie van de anaesthesioloog, de orthopedische chirurg en de plastisch chirurg mede betrokken in de heroverweging en appellante ook meer beperkt geacht op de punten staan, lopen, traplopen en klimmen. De bezwaarverzekeringsarts heeft op 31 oktober 2012 op het rapport van Van der Boog en het schrijven van dr. S.L. Damen, chirurg, van
21 september 2012 gereageerd. Zij heeft gesteld dat uit deze gegevens niet blijkt dat een urenbeperking aangewezen zou zijn en ook niet dat de afwijkingen, zoals door Damen in juli 2012 geconstateerd, er ook al waren op de datum in geding. Zij acht dit ook niet aannemelijk gelet op de gegevens afkomstig van de plastisch chirurg van 11 maart 2011. De bezwaarverzekeringsarts ziet geen reden om af te wijken van het eerdere medische oordeel. Er is geen aanleiding deze conclusie van de bezwaarverzekeringsarts onjuist te achten.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellante vastgestelde medische beperkingen zijn de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt voor appellante. Uit de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van
12 april 2011 volgt dat de geselecteerde functies voldoende rekening houden met de gestelde beperkingen van appellante.
4.3.
In dit geding staat alleen ter beoordeling de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op 22 januari 2011. Met een eventuele verslechtering van de gezondheidstoestand van appellante na deze datum kan in dit geding geen rekening worden gehouden. De Raad merkt op dat indien appellante meent dat haar gezondheidstoestand na 22 januari 2011 is verslechterd, zij zich tot het Uwv kan wenden met het verzoek de mate van haar arbeidsongeschiktheid opnieuw te beoordelen.
5.
Gelet op hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente moet daarom worden afgewezen. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat evenmin aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en
D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) M.P. Ketting

NW