Uitspraak
mr. M.J. van Steenwijk.
OVERWEGINGEN
BESLISSING
D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2014.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die zich op 9 februari 2009 arbeidsongeschikt heeft gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 9 december 2010 vastgesteld dat appellante met ingang van 22 januari 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en heeft haar bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard. De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de eerdere uitspraak van het Uwv op 11 juni 2012 bevestigd, waarop appellante in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de zitting op 29 januari 2014 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. Zij betoogde dat haar beperkingen te rooskleurig waren ingeschat en dat zij ernstig beperkt was door klachten aan haar rechterpols, -duim en -hand, alsook door posttraumatische dystrofie in de rechtervoet en -enkel. Appellante heeft een rapport van verzekeringsarts W.M. van der Boog overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt.
De Centrale Raad van Beroep heeft de beoordeling van de rechtbank onderschreven. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapportages inzichtelijk waren. De bezwaarverzekeringsarts had de relevante medische informatie in de heroverweging betrokken en kwam tot de conclusie dat appellante op de datum in geding geschikt was voor de geselecteerde functies, ondanks haar beperkingen.
De Raad benadrukte dat in deze procedure alleen de mate van arbeidsongeschiktheid op 22 januari 2011 ter beoordeling stond. Eventuele verslechteringen van de gezondheidstoestand na deze datum konden niet in de beoordeling worden meegenomen. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellante afgewezen en werd de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.