ECLI:NL:CRVB:2014:977

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
12-4110 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een WW-uitkering op basis van onvoldoende gewerkte weken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Leeuwarden. De appellant, die in dienst was als vleesbewerker, had op 19 december 2011 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag, omdat de appellant in de 36 weken voorafgaand aan zijn werkloosheid niet in ten minste 26 weken had gewerkt. De appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank onderschreef het standpunt van het Uwv en verklaarde het beroep van de appellant ongegrond.

De appellant stelde in hoger beroep dat hij in de weken 30 en 31 van 2011 wel loon had ontvangen in de vorm van doorbetaalde vakantiedagen. De Raad beoordeelde de zaak en concludeerde dat de appellant in totaal 25 weken had gewerkt, maar dat hij nog steeds niet voldeed aan de eis van ten minste 26 gewerkte weken. De Raad oordeelde dat de door de appellant ingebrachte gegevens niet aannemelijk maakten dat hij in de weken 30 of 31 loon had ontvangen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van objectieve en controleerbare gegevens bij het onderbouwen van claims voor uitkeringen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, en bevestigde de beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

12/4110 WW
Datum uitspraak: 19 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
19 juni 2012, 12/651 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.L.O. van de Waarsenburg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2014. Namens appellant is
mr. Van de Waarsenburg verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant is met ingang van 15 juni 2011 in de functie van vleesbewerker in dienst getreden van [werkgever]([werkgever]) voor een periode van zes maanden. De arbeidsovereenkomst is geëindigd op 14 december 2011. Appellant heeft op 19 december 2011 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Bij besluit van 9 januari 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een WW-uitkering, omdat hij in de 36 weken voordat hij werkloos werd niet in ten minste 26 weken had gewerkt.
2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 januari 2012. Bij besluit van
6 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard. Voor zover hier van belang, heeft het Uwv daartoe overwogen dat appellant voor [werkgever] in totaal 24 weken heeft gewerkt. In de weken 30 en 31 van 2011 heeft appellant niet gewerkt. Ook is er volgens het Uwv in deze weken geen sprake van doorbetaalde vakantiedagen zodat die weken niet met gewerkte weken gelijkgesteld kunnen worden.
3.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv onderschreven dat aan appellant over de weken 30 en 31 van 2011 geen loon is doorbetaald en dat appellant in die periode geen vakantiedagen heeft opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank had appellant zijn stelling dat wel sprake was van doorbetaalde vakantiedagen niet aan de hand van objectieve en controleerbare gegevens aannemelijk gemaakt. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat de door [werkgever] gevoerde administratie niet onbetrouwbaar dan wel onjuist is.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de van toepassing zijnde wettelijke regelingen wordt verwezen naar onderdeel 2 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
De gronden van appellant in hoger beroep komen erop neer dat hij in de weken 30 en 31 van 2011 wel loon heeft ontvangen in de vorm van doorbetaalde vakantiedagen.
4.3.
Ter zitting is vastgesteld dat het aantal weken dat appellant in de referteperiode heeft gewerkt 25 bedraagt, omdat in december 2011 ook nog loon aan week 50 moet worden toegerekend. Omdat appellant ten minste 26 weken moet hebben gewerkt, betekent dat echter dat nog steeds moet worden vastgesteld of hij in de weken 30 of 31 van 2011 loon heeft ontvangen. Uit de door [werkgever] overgelegde gegevens, de kopieën van de loonstroken en de gegevens uit Suwinet volgt dat over die periode van twee weken geen loon is betaald. De door appellant ingebrachte gegevens maken niet aannemelijk dat dit anders is. De in beroep ingebrachte berekening van het over de volledige voor [werkgever] gewerkte periode genoten salaris, is geen toereikende onderbouwing dat over één van de twee betreffende weken loon is betaald. Voor het overige wordt verwezen naar de overwegingen in de aangevallen uitspraak.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) S. Aaliouli

TM