ECLI:NL:CRVB:2014:967

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
12-971 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die op 3 juli 2008 uitviel uit zijn werk als productiemedewerker. Na zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd. Bij besluit van 26 oktober 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 1 juli 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht, waardoor hij geen recht op een uitkering heeft.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard bij besluit van 13 maart 2011. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij concludeerde dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat de functies die aan appellant zijn aangeboden binnen zijn mogelijkheden liggen.

In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is vastgesteld. Hij stelt dat hij niet in staat is langer dan 20 uur per week te werken vanwege toenemende pijnklachten en bijwerkingen van het geneesmiddel Tramadol. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding is om het oordeel van de rechtbank te herzien. De Raad concludeert dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben verricht en dat de rapporten voldoende gemotiveerd zijn. De aanbeveling van de medisch adviseur om een urenbeperking aan te nemen, is niet stellig genoeg en niet onderbouwd. Bovendien zijn de bijwerkingen van Tramadol niet relevant voor de datum in geding, aangezien appellant dit middel pas na de datum in kwestie voorgeschreven heeft gekregen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/971 WIA
Datum uitspraak: 12 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van
29 november 2011, 11/541 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.F.M. van den Ekart, advocaat, beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Ekart. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.A. Kneefel.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is op 3 juli 2008 uitgevallen uit zijn werk als productiemedewerker. Naar aanleiding van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per einde wachttijd heeft verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van 26 oktober 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering is ontstaan, omdat hij met ingang van 1 juli 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.2. Bij besluit van 13 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 oktober 2010, onder verwijzing naar rapporten van een bezwaarverzekeringsarts van 4 maart 2011 en van een bezwaararbeidsdeskundige van
15 maart 2011, ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank daartoe overwogen dat zij geen aanknopingspunten heeft gevonden voor het oordeel dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, niet concludent dan wel inhoudelijk onjuist zijn. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de (bezwaar)arbeidsdeskundige dat de geduide functies binnen de mogelijkheden van appellant liggen.
3.
In hoger beroep heeft appellant zich, evenals in beroep, op het standpunt gesteld, dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 8 september 2010. Hij acht zich niet in staat langer dan 20 uur per week te werken wegens toenemende pijnklachten na verloop van 4 uur en de bijwerkingen van het geneesmiddel Tramadol. Voor dit standpunt beroept hij zich op de brief van medisch adviseur dr. G.M.A. Clauwaert van 3 augustus 2012, die te kennen geeft dat om preventieve redenen een urenbeperking kan worden aangenomen.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Op grond van hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. De rechtbank heeft met juistheid vastgesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben verricht en hun oordeel in hun rapporten voldoende hebben gemotiveerd. In het rapport van Clauwaert van
3 augustus 2012 kan onvoldoende steun worden gevonden voor het standpunt van appellant met betrekking tot de medische noodzaak van een urenbeperking tot 20 uur per week.
De aanbeveling voor een mogelijke urenbeperking om preventieve redenen is daarvoor te weinig stellig en niet onderbouwd. Voorts kunnen mogelijke bijwerkingen van het middel Tramadol niet van invloed zijn geweest op het functioneren van appellant op de datum in geding 1 juli 2010, aangezien hij het middel pas sinds 14 augustus 2012 voorgeschreven heeft gekregen.
4.3.
De Raad is voorts evenals de rechtbank van oordeel dat de arbeidsdeskundigen, uitgaande van de juistheid van de FML, op adequate wijze hebben toegelicht dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies binnen de arbeidsmogelijkheden van appellant liggen en dus in medisch opzicht passend zijn.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.2 en 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, noch voor toekenning van de gevraagde schadevergoeding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en
D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van M. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) M. Ketting
IvR