ECLI:NL:CRVB:2014:955
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlaging bijstandsuitkering door eigen toedoen van appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 29 september 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn schoonmaakbaan opgezegd. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had de bijstandsuitkering van appellant verlaagd, omdat hij ernstig tekort was geschoten in zijn verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te behouden. De Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij om medische of andere redenen gedwongen was om zijn baan op te zeggen. Bovendien had hij zijn financiële problemen niet met verifieerbare gegevens onderbouwd, waardoor de opgelegde maatregel niet onredelijk zwaar werd geacht.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat hij niet verwijtbaar werkloos was geworden en dat de opgelegde maatregel hem onevenredig zwaar trof. De Raad oordeelde echter dat appellant niet had aangetoond dat de maatregel hem onredelijk zwaar trof, en dat zijn financiële problemen verband hielden met procedures over de uitbetaling van de bijstand, niet met de maatregel zelf. De uitspraak benadrukt het belang van verifieerbare gegevens in het bewijs van medische noodzaak en de gevolgen van eigen handelen op de bijstandsverlening.