ECLI:NL:CRVB:2014:954
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van teveel betaalde bijstand en de toepassing van de zesmaandenjurisprudentie
In deze zaak gaat het om de terugvordering van teveel betaalde bijstand aan appellant, die vanaf 29 september 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De bijstand werd verleend naar de norm voor een alleenstaande, verhoogd met een toeslag van 20% van het netto minimumloon. Appellant woonde tijdelijk op een adres in Amsterdam, waar hij verklaarde dat hij tot oktober 2011 zou verblijven. Na een huisbezoek op 15 juli 2011, waarbij de afdeling Handhaving van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) betrokken was, werd vastgesteld dat appellant niet meer ingeschreven stond in de gemeente Amsterdam en dat zijn verblijfplaats onbekend was. Dit leidde tot een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam om de bijstand van appellant met terugwerkende kracht in te trekken.
Het college herzag later de bijstand over de periode van 18 juli 2011 tot en met 29 februari 2012, waarbij de toeslag werd verlaagd van 20% naar 10% en een bedrag van € 812,06 aan teveel betaalde bijstand werd teruggevorderd. Appellant ging in beroep tegen deze besluiten, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat het college eerder actie had moeten ondernemen en dat de zesmaandenjurisprudentie van toepassing was. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij tijdens het huisbezoek had gemeld dat hij bij zijn moeder zou gaan wonen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand te herzien en de terugvordering uit te voeren.
De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder de zesmaandenjurisprudentie van toepassing is en dat het bijstandverlenend orgaan tijdig moet reageren op signalen van de betrokkene. In dit geval was er onvoldoende bewijs dat appellant tijdig had aangegeven dat hij zijn woonplaats zou wijzigen, waardoor de terugvordering gerechtvaardigd was.