ECLI:NL:CRVB:2014:941

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2014
Publicatiedatum
21 maart 2014
Zaaknummer
12-5971 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van nabestaandenuitkering onder de Algemene nabestaandenwet (ANW) en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een nabestaandenuitkering aan appellante, die in Marokko woont. Appellante had een nabestaandenuitkering ontvangen na het overlijden van haar echtgenoot in 2001, maar de Sociale Verzekeringsbank (Svb) beëindigde deze uitkering per 30 juni 2010, omdat haar jongste kind de leeftijd van 18 jaar bereikte. Appellante stelde dat zij meer dan 45% arbeidsongeschikt was en daarom recht had op voortzetting van de uitkering. De Svb had het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) gevraagd om de arbeidsongeschiktheid van appellante te onderzoeken. Het Uwv concludeerde dat appellante niet arbeidsongeschikt was in de zin van de ANW, wat leidde tot een ongegrond verklaard bezwaar door de Svb.

Appellante ging in beroep bij de rechtbank, die het beroep gegrond verklaarde wegens een zorgvuldigheidsgebrek, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand liet. Appellante ging vervolgens in hoger beroep, waarbij zij opnieuw stelde dat haar medische beperkingen werden onderschat. De Raad beoordeelde de medische rapporten en oordeelde dat de Svb terecht had geconcludeerd dat appellante niet arbeidsongeschikt was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gebreken in de onderbouwing van het bestreden besluit waren geheeld door de rapporten van het Uwv. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor nader medisch onderzoek in Marokko, zoals door appellante was verzocht.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij de vaststelling van arbeidsongeschiktheid en de voorwaarden voor het recht op een nabestaandenuitkering onder de ANW. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af.

Uitspraak

12/5971 ANW
Datum uitspraak: 21 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
27 september 2012, 11/4307 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats], Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. van der Giesen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2014. Voor appellante is daar verschenen mr. S. van der Giesen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is geboren in 1962 en woont in Marokko. Op 11 januari 2001 overleed de echtgenoot van appellante. In verband hiermee heeft de Svb een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) aan appellante toegekend. Daarbij is aanmerking genomen dat appellante minderjarige kinderen had.
1.2. Bij besluit van 18 maart 2010 heeft de Svb aan appellante meegedeeld dat de haar toegekende nabestaandenuitkering eindigt op 30 juni 2010 omdat haar jongste kind op [geboortedatum] 2010 de leeftijd van 18 jaar bereikt.
1.3. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 maart 2010. Daarbij heeft appellante gesteld dat zij meer dan 45% arbeidsongeschikt is, zodat zij ook na 30 juni 2010 recht heeft op een nabestaandenuitkering.
1.4. Naar aanleiding van het bezwaar van appellante heeft de Svb het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verzocht te onderzoeken of appellante per 30 juni 2010 arbeidsongeschikt is in de zin van de ANW. Hierop heeft het Uwv de Marokkaanse rijksdienst voor sociale zekerheid (CNSS) verzocht om appellante medisch te onderzoeken. Bij dit verzoek heeft het Uwv de CNSS kopieën gezonden van een aantal namens appellante overgelegde medische verklaringen, waaronder een verklaring van dr. S. Benslimane, die als psychiater/spécialiste de la santé publique is verbonden aan het ziekenhuis Ibn Al Hassan te Fes, waar appellante sinds 18 mei 2010 onder behandeling is wegens psychische klachten. Bij rapport van 17 mei 2011 heeft CNSS-arts dr. A. Tahri aan het Uwv verslag gedaan van zijn bevindingen, die mede zijn gebaseerd op in opdracht van de CNSS door psychiater
dr. D. El Amraoui verricht psychiatrisch onderzoek van 25 april 2011. Na een aanvullende verzekeringsgeneeskundige beoordeling van Uwv-arts G. Klootwijk en arbeidskundig onderzoek van J.F. van der Woude, heeft het Uwv de Svb bij brief van 19 juli 2011 geadviseerd om appellante niet aan te merken als arbeidsongeschikt in de zin van de ANW.
1.5. Bij beslissing op bezwaar van 28 juli 2011 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 maart 2010 ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar het advies van het Uwv van 19 juli 2011.
1.6. Appellante heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Hangende de behandeling van dit beroep heeft de Svb erop gewezen dat Uwv-arts Klootwijk heeft aangenomen dat appellante per 30 juni 2010 door een psychische aandoening lichte beperkingen ondervindt op het vlak van persoonlijk en sociaal functioneren, terwijl
Uwv-arbeidsdeskundige Van der Woude ervan is uitgegaan dat appellante geen in aanmerking te nemen medische beperkingen heeft. In verband daarmee heeft de Svb het Uwv verzocht nader onderzoek te verrichten naar de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante. In vervolg hierop heeft Uwv-bezwaarverzekeringsarts P.M. Cramer, na bestudering van het dossier en de hangende beroep namens appellante overgelegde medische verklaringen, bij rapport van 2 maart 2012 geconcludeerd dat de functionele mogelijkheden van appellante op juiste wijze door Uwv-arts Klootwijk zijn ingeschat. Verder heeft
Uwv-bezwaararbeidsdeskundige G.J.W. van der Hulst bij rapport van 22 maart 2012, op basis van nader arbeidskundig onderzoek, bevestigd dat appellante per 30 juni 2010 niet arbeidsongeschikt in de zin van de ANW is te achten.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante gegrond verklaard wegens een zorgvuldigheidsgebrek en is het bestreden besluit om die reden vernietigd. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit zijn bij de aangevallen uitspraak met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in stand gelaten. Daartoe is door de rechtbank overwogen dat hangende beroep alsnog toereikend is gemotiveerd dat appellante per 30 juni 2010 niet arbeidsongeschikt in de zin van de ANW is te achten.
3.1.
Het hoger beroep van appellante richt zich tegen de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. In dit verband is evenals in beroep in hoofdzaak gesteld dat de medische beperkingen van appellante worden onderschat. Ter onderbouwing van deze stelling zijn opnieuw verklaringen overgelegd van dr. Benslimane. Verzocht is om, indien de door appellante overgelegde verklaringen niet overtuigend genoeg worden geacht voor een definitieve beslechting van het geschil in het voordeel van appellante, de Svb op te dragen nader medisch onderzoek te laten verrichten in Marokko.
3.2.
De Svb heeft in hoger beroep een reactie van Uwv-bezwaarverzekeringsarts Cramer overgelegd op de door appellante ingebrachte nadere verklaringen van dr. Benslimane.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de ANW heeft de nabestaande die arbeidsongeschikt is recht op een nabestaandenuitkering. Het begrip arbeidsongeschiktheid is nader gedefinieerd in artikel 11 van de ANW. Artikel 11 van de ANW luidt:
"1. Arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
2.
In het eerste lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is."
4.3.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 23 maart 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA1702, heeft de wetgever met deze bepaling kennelijk beoogd aan te sluiten bij de omschrijving van het begrip arbeidsongeschiktheid in de arbeidsongeschiktheidswetten en ligt het dan ook voor de hand bij de toepassing van artikel 11 van de ANW zo mogelijk aansluiting te zoeken bij de regelgeving en de rechtspraak met betrekking tot het begrip arbeidsongeschiktheid in die wetten. Dit zal bijvoorbeeld niet mogelijk zijn waar bij het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten van de bepalingen van de arbeidsongeschiktheidswetten wordt afgeweken, nu de ANW voor een dergelijke afwijking geen basis kent. Voorts dienen bij de toepassing van artikel 11 van de ANW doel en strekking van deze wet als uitgangspunt te gelden. In zijn beleidsregel Arbeidsongeschiktheid, SB1018, heeft de Svb in overeenstemming met de rechtspraak van de Raad als uitgangspunt geformuleerd dat de autonome vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de ANW wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek overeenkomstig de vereisten van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
4.4. Er is geen grond om het oordeel van de rechtbank over de medische onderbouwing van het bestreden besluit voor onjuist te houden. In verband met de psychische en de lichamelijke of psychosomatische klachten waarvan appellante in de bezwaarfase melding heeft gemaakt, is appellante in april 2011 in persoon onderzocht door een Marokkaanse algemeen arts en een Marokkaanse psychiater. Deze konden bovendien beschikken over in de bezwaarfase namens appellante overgelegde medische verklaringen, waaronder een verklaring van dr. Benslimane. De in hoger beroep overlegde verklaringen van dr. Benslimane zijn evenmin als de eerder door appellante overgelegde verklaringen van zijn hand beargumenteerd of onderbouwd met onderzoeksgegevens en kunnen daarom niet tot een voor appellante gunstig oordeel leiden, temeer niet nu de in beroep en hoger beroep overgelegde verklaringen niet specifiek zien op de gezondheidssituatie van appellante op de datum in geding. Ook anderszins is er in hoger beroep niets naar voren gekomen op grond waarvan de Svb aanleiding had moeten zien om het advies van het Uwv niet te volgen. Niet is gebleken dat bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling niet in voldoende mate rekening is gehouden met de beperkingen van appellante.
Daarom mag worden aangenomen dat de belastbaarheid van appellante op de datum in geding op juiste wijze is verwoord in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 oktober 2011.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 6 oktober 2011, bestaat er geen aanleiding om de Svb op te dragen nader medisch onderzoek te laten verrichten in Marokko zoals ter zitting namens appellante verzocht.
4.6.
Met betrekking tot de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit is in hoger beroep de geschiktheid betwist van drie aan appellante voorgehouden functies. Daarover wordt opgemerkt dat Uwv-bezwaararbeidsdeskundige Van der Hulst bij rapport van 22 maart 2012 toereikend heeft gemotiveerd dat de belasting die de vervulling van de betreffende functies met zich brengt de functionele mogelijkheden van appellante als vermeld in de FML van 6 oktober 2011 niet te boven gaat. Bovendien resteren bij het vervallen van drie functies nog voldoende reeds voorgehouden functies die de schatting kunnen dragen en mogen bij een eerste theoretische schatting als aan de orde onbeperkt functies worden bijgeduid.
4.7.
Wat onder 4.2 tot en met 4.6 is overwogen leidt tot de slotsom dat de gebreken in de onderbouwing van het bestreden besluit zijn geheeld door de in beroep en hoger beroep ingebrachte Uwv-rapporten en dat het bestreden besluit op een toereikende motivering berust indien deze rapporten mede in aanmerking worden genomen. Het hoger beroep van appellante slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover aangevochten.
5.
Er is geen grond voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en E.E.V. Lenos en
G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) I.J. Penning
KvR