ECLI:NL:CRVB:2014:913

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2014
Publicatiedatum
20 maart 2014
Zaaknummer
12-6642 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering zorgfunctie Persoonlijke Verzorging en Begeleiding Individueel op basis van medische indicatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het CIZ om hem geen indicatie te geven voor de zorgfunctie Persoonlijke Verzorging (PV) en Begeleiding Individueel (BI). Appellant, die lijdt aan diverse gezondheidsklachten zoals astma, jicht en rugklachten, had eerder een indicatie voor PV gekregen, maar deze werd in 2012 afgewezen na een herindicatie. Het CIZ stelde dat appellant in staat was om zichzelf te wassen en aan te kleden met behulp van hulpmiddelen, en dat zijn beperkingen op het gebied van sociale redzaamheid licht waren. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het advies van de medisch adviseur D.C. van der Geest, dat op dossieronderzoek was gebaseerd. De Raad oordeelde dat het CIZ zorgvuldig had gehandeld en dat appellant geen contra-expertise had ingebracht die de bevindingen van de medisch adviseur zou kunnen ondermijnen. De Raad bevestigde dat appellant niet in aanmerking kwam voor PV, omdat hij in staat werd geacht om met hulpmiddelen voor zichzelf te zorgen. Ook de afwijzing van de zorgfunctie BI werd bevestigd, omdat appellant slechts lichte beperkingen op het gebied van sociale redzaamheid had.

De Raad concludeerde dat de eerdere indicatie voor PV in 2011 tijdelijk was en bedoeld om appellant in staat te stellen hulpmiddelen en aanpassingen te realiseren. De Raad oordeelde dat er geen reden was om aan de juistheid van de stellingen van het CIZ te twijfelen. Het hoger beroep van appellant werd verworpen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

12/6642 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
7 november 2012, 12/4911 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te[woonplaats] (appellant)
Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L.S.J. de Korte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2014. Voor appellant is verschenen mr. De Korte. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is bekend met diverse gezondheidsklachten (astma, jicht, allergische rhinitis, nierstenen, hypertensie, rug-, nek- en knieaandoeningen). In verband met beperkingen bij het bewegen en verplaatsen en de zelfverzorging heeft CIZ hem op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) bij besluit van 28 april 2011 geïndiceerd voor de zorgfunctie Persoonlijke Verzorging (PV). Daarbij is de omvang van de zorg vastgesteld op klasse 3 (4 tot 6,9 uur per week) voor de periode van 8 januari 2011 tot
7 januari 2012.
1.2.
Appellant heeft op 5 december 2011 herindicatie aangevraagd. CIZ heeft die aanvraag bij besluit van 5 januari 2012 afgewezen.
1.3.
CIZ heeft het bezwaar tegen dat besluit bij beslissing op bezwaar van 7 mei 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op een op 23 april 2012 gedateerd advies van de medisch adviseur D.C. van der Geest, zoals aangevuld op 2 mei 2012. Dit advies berust op dossieronderzoek, informatie ingewonnen bij de behandelende sector en door appellant zelf verstrekte gegevens. CIZ stelt zich op het standpunt dat uit dit advies blijkt dat appellant in een rustig tempo en met gebruikmaking van hulpmiddelen in staat moet worden geacht om zichzelf te wassen en zichzelf aan te kleden. Voor de zorgfunctie PV komt hij dan ook niet in aanmerking. Voor het bewegen en verplaatsen heeft appellant weliswaar matige tot zware beperkingen, maar hij kan gebruik maken van hulpmiddelen, zoals een rollator, steunen aan de muren etc. Voor buitenshuis kan hij gebruik maken van de vervoersvoorzieningen van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Op het gebied van de sociale redzaamheid heeft appellant slechts lichte beperkingen, zodat hij reeds om die reden niet in aanmerking komt voor de zorgfunctie Begeleiding individueel (BI). Voorts zijn er nog behandelmogelijkheden voor de nek- en rugklachten. In februari 2012 is een operatie cervicaal geadviseerd en in april 2012 een operatie lumbaal.
2.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Dat CIZ de beperkingen van appellant heeft onderschat heeft zij verworpen. Het onderzoek van de medisch adviseur Van der Geest heeft zij beoordeeld als zorgvuldig. Appellant heeft geen medische informatie in het geding gebracht die aan de juistheid van de bevindingen van de medisch adviseur zou kunnen doen twijfelen. Zij heeft daaruit de conclusie getrokken dat CIZ terecht heeft geconcludeerd dat appellant niet in aanmerking komt voor PV en BI. De rechtbank heeft in haar overwegingen betrokken dat voor appellant nog behandelmogelijkheden - de nek- en rugoperaties - bestaan en dat die behandelingen voorliggend zijn op AWBZ-zorg.
3.1.
Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Voor de beroepsgronden heeft hij verwezen naar de gronden van het beroep bij de rechtbank. Hij heeft daaraan toegevoegd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de geïndiceerde operaties voor de nek- en rugklachten voorliggend zijn op AWBZ-zorg. Eerdere operaties hebben niet tot blijvende verbetering van de klachten geleid. Bovendien zijn de geïndiceerde operaties niet zonder risico en is de uitkomst ervan onzeker. De operaties konden nog niet worden uitgevoerd wegens hypertensie. De gezondheidsklachten van appellant zijn niet afgenomen. CIZ heeft niet gemotiveerd waarom appellant in 2011 wel in aanmerking kwam voor PV en in 2012 niet.
3.2.
CIZ heeft in verweer verwezen naar de eerder ingenomen standpunten.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Artikel 4 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ luidt als volgt:
“Persoonlijke verzorging omvat het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid.”
4.1.2. Artikel 6, eerste lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ luidt als volgt:
“Begeleiding omvat activiteiten aan verzekerden met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van:
a. de sociale redzaamheid,
b. het bewegen en verplaatsen,
c. het psychisch functioneren,
d. het geheugen en de oriëntatie, of
e. die matig of zwaar probleemgedrag vertonen.”
4.2.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat CIZ de aanvraag voor een indicatie voor AWBZ-zorg terecht heeft afgewezen.
4.2.1.
CIZ heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant niet in aanmerking komt voor PV, omdat hij in staat moet worden geacht om zichzelf - in een aangepast tempo en met gebruikmaking van hulpmiddelen - te wassen en aan te kleden. Dit standpunt berust op een zorgvuldig onderzoek van de medisch adviseur. Appellant heeft geen contra-expertise, of andere gegevens, ingebracht die aan de juistheid van de bevindingen en conclusies van de medisch adviseur kunnen doen twijfelen, zodat de Raad van de juistheid daarvan uitgaat.
4.2.2.
CIZ heeft deugdelijk gemotiveerd waarom in 2011 wel en in 2012 geen indicatie voor PV is gesteld. CIZ heeft daartoe aangevoerd dat in 2011 een tijdelijke indicatie is gesteld om appellant in staat te stellen hulpmiddelen en aanpassingen te realiseren en dat uit het onderzoek is gebleken dat deze tot stand zijn gebracht. Er zijn geen aanknopingspunten om aan de juistheid van die stelling te twijfelen.
4.3.
CIZ heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant niet in aanmerking komt voor de zorgfunctie BI, omdat hooguit sprake is van lichte beperkingen op het gebied van de sociale redzaamheid. Dit standpunt steunt op het advies van de medisch adviseur. Appellant heeft het tegendeel niet gemotiveerd, zodat de Raad het ervoor moet houden dat geen sprake is geweest van matige of zware beperkingen op het gebied van de sociale redzaamheid. Op het gebied van bewegen en verplaatsen heeft appellant wel matige tot zware beperkingen, maar CIZ heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant binnenshuis gebruik kan maken van hulpmiddelen en buitenshuis van de vervoersvoorzieningen van de Wmo.
4.4.
Uit rechtsoverwegingen 4.2.1 en 4.2.2 vloeit voort dat hetgeen appellant heeft aangevoerd over de nek- en rugoperaties geen bespreking meer hoeft.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en R.M. van Male en W.H. Bel als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2014.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) J.C. Hoogendoorn
JvC