ECLI:NL:CRVB:2014:890

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
12-5288 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vergoeding van gederfde winst in het kader van sociale zekerheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. Appellante, die een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet (WW), meldde zich ziek en kreeg een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uwv heeft haar WW-uitkering beëindigd en haar ZW-uitkering toegekend, maar later de eerste ziektedag gewijzigd, wat leidde tot een aantal besluiten die appellante niet bevredigden. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. Uiteindelijk heeft het Uwv haar bezwaar alsnog gegrond verklaard, maar appellante trok haar beroep in met een verzoek om schadevergoeding.

De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat appellante haar schade onvoldoende had onderbouwd. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen, omdat zij door de onrechtmatige besluitvorming in onzekerheid verkeerde en inkomsten miste. Appellante heeft haar gemiste inkomsten onderbouwd met een ondernemingsplan, maar de Raad oordeelde dat deze onderbouwing niet voldoende was. Winstdervingsschade moet concreet worden begroot, en de Raad concludeerde dat niet aannemelijk was dat appellante de opgegeven winst daadwerkelijk had kunnen maken.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter, en de leden M. Greebe en C.C.W. Lange, in aanwezigheid van griffier H.J. Dekker.

Uitspraak

12/5288 ZW
Datum uitspraak: 19 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
15 augustus 2012, 11/1768 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. dr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft het Uwv nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Faber. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante ontving met ingang van 16 februari 2009 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 4 november 2010 heeft appellante zich ziek gemeld, waarbij zij als eerste ziektedag heeft opgegeven 2 augustus 2010. Uitgaande van deze eerste ziektedag en een wachttijd van dertien weken heeft het Uwv de WW-uitkering van appellante beëindigd met ingang van 1 november 2010 en haar aansluitend een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. In afwijking van deze besluitvorming heeft het Uwv vervolgens 4 november 2010 aangemerkt als eerste ziektedag. Dit heeft geleid tot een drietal besluiten waarbij het Uwv appellante met ingang van 17 januari 2011 in aanmerking heeft gebracht voor een
ZW-uitkering, de door appellante reeds ontvangen ZW-uitkering heeft verrekend met door haar te ontvangen WW-uitkering en de WW-uitkering van appellante met ingang van
16 januari 2011 heeft beëindigd. Het door appellante tegen deze besluiten gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 5 juli 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.3. Hangende het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep heeft het Uwv bij besluit van 24 november 2011 het bezwaar van appellante alsnog gegrond verklaard, de in 1.2 genoemde besluiten ingetrokken en wederom 2 augustus 2010 aangemerkt als eerste ziektedag.
1.4. Hierop heeft appellante het beroep ingetrokken met het verzoek aan de rechtbank om het Uwv te veroordelen in de proceskosten en tot vergoeding van door haar geleden schade.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de kosten van het beroep en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Hiertoe heeft de rechtbank kort samengevat overwogen dat de onrechtmatigheid van het bestreden besluit en de toerekening daarvan aan het Uwv tussen partijen niet in geschil is. Los van de vraag of de door appellante verzochte schade als een gevolg van het onrechtmatige besluit aan het Uwv is toe te rekenen, heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante haar schade onvoldoende heeft onderbouwd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het verzoek om vergoeding van schade heeft afgewezen. Door de onrechtmatige besluitvorming verkeerde zij zeker een half jaar in onzekerheid over haar rechtspositie en financiële positie en kon zij onvoldoende van haar ziekte herstellen om haar bedrijf voort te zetten. Hierdoor heeft zij inkomsten gemist. Deze gemiste inkomsten heeft appellante aan de hand van haar ondernemingsplan onderbouwd. Hieruit blijkt welke winst appellante zou gaan genereren. Door de besluitvorming van het Uwv is deze winst niet behaald.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep is aan de orde de vraag of de rechtbank terecht het verzoek van appellante om schadevergoeding heeft afgewezen. Ter zitting is vastgesteld dat nog enkel ter beoordeling voorligt het verzoek tot vergoeding van gederfde winst over de periode van 4 juli 2011 tot en met 31 december 2011.
4.2.
Ter onderbouwing van deze schade heeft appellante, ook in hoger beroep, volstaan met een verwijzing naar een door haar opgesteld ondernemingsplan. Hiermee heeft appellante haar stelling dat zij schade heeft geleden onvoldoende geconcretiseerd dan wel feitelijk onderbouwd. Winstdervingsschade dient in beginsel concreet te worden begroot. Voor vergoeding komt dan ook niet in aanmerking de winst die appellante mogelijkerwijs had kunnen maken, maar alleen de winst waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat zij die werkelijk zou hebben gemaakt als het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden. Op grond van het door haar ingebrachte ondernemingsplan is niet aannemelijk geworden dat appellante een winst van € 23.847,- netto zou hebben gemaakt. De omstandigheid dat het Uwv haar op grond van ditzelfde ondernemingsplan in aanmerking heeft gebracht voor de zogenaamde startersregeling, maakt dit niet anders. De startersregeling geeft een betrokkene immers de kans om met (voorwaardelijk) behoud van een WW-uitkering een eigen onderneming op te zetten. Hiermee is evenwel nog niet gezegd dat de betrokkene hierin slaagt. Het verzoek van appellante om veroordeling van het Uwv tot vergoeding van schade is dus terecht afgewezen.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en M. Greebe en
C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) H.J. Dekker

JL