ECLI:NL:CRVB:2014:885
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake ontheffing en overplaatsing van ambtenaar bij Rijkswaterstaat
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een ambtenaar die ontheffing en overplaatsing heeft aangevochten. De appellant, afdelingshoofd bij Rijkswaterstaat, had te maken met een verstoorde werkverhouding met zijn leidinggevende, wat leidde tot een tijdelijke opdracht voor andere werkzaamheden. De minister van Infrastructuur en Milieu had op basis van artikel 58 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) besloten om appellant tijdelijk andere werkzaamheden op te dragen, omdat er een verstoorde werkverhouding was ontstaan. Dit besluit werd door de rechtbank bevestigd, maar de appellant ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de minister in redelijkheid gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid om appellant andere werkzaamheden op te dragen, gezien de omstandigheden en de noodzaak om de verstoorde werkverhouding te doorbreken. De Raad bevestigde dat de tijdelijke werkzaamheden die aan appellant waren opgedragen, redelijkerwijs konden worden verwacht en dat de minister voldoende grond had voor de ontheffing uit zijn functie. De Raad oordeelde verder dat de overplaatsing naar een andere functie passend was, ondanks dat deze functie niet zuiver juridisch van aard was. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank.