ECLI:NL:CRVB:2014:881

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 maart 2014
Publicatiedatum
18 maart 2014
Zaaknummer
13-4277 WWB-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bijstandsaanvraag na verblijf op Sint Maarten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 maart 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die bijstand aanvroeg na een verblijf op Sint Maarten. De verzoeker had zich op 11 juli 2012 gemeld bij Werkplein Herenwaard voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) na zijn terugkeer naar Nederland op 17 november 2011. De aanvraag om bijstand werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, omdat de verzoeker onvoldoende inzicht had gegeven in zijn woon- en leefwijze tijdens zijn verblijf op Sint Maarten en na zijn terugkeer in Nederland. De verzoeker had de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden, waardoor het college niet kon vaststellen of hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.

De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van de verzoeker tegen de afwijzing van de bijstandsaanvraag ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de verzoeker aan dat hij zoveel mogelijk inzicht had gegeven in zijn situatie, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat hij niet voldoende concrete en verifieerbare informatie had verstrekt over zijn financiële situatie en woonomstandigheden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeker niet had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting, wat een grond voor afwijzing van de bijstandsaanvraag vormt.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening en dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvond. De uitspraak werd openbaar gedaan op 17 maart 2014.

Uitspraak

13/4277 WWB-VV, 13/3552 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 17 maart 2014
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. N. van Bremen, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 13 juni 2013, 13/2749 en 13/2350 (aangevallen uitspraak) en nadien een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Van Bremen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
D. Ceviç.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek heropend en bepaald dat verzoeker in de gelegenheid wordt gesteld verklaringen of andere gegevens te verstrekken, onder meer over zijn verblijfadres en over hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Bij brieven van
31 oktober 2013, 13 november 2013 en 20 december 2013 heeft verzoeker nadere gegevens ingezonden. Na ontvangst van de reactie van het college op deze nadere gegevens heeft de voorzieningenrechter met toestemming van partijen vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoeker heeft zich op 11 juli 2012 gemeld bij Werkplein Herenwaard voor het aanvragen van bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Hij heeft daarbij verklaard dat hij drie jaar op Sint Maarten heeft verbleven en dat hij op 17 november 2011 naar Nederland is teruggekeerd. Omdat verzoeker zich op 11 juli 2012 verbaal had misdragen, heeft Werkplein Herenwaard de dienstverlening aan verzoeker tijdelijk gestaakt. Op 8 november 2012 heeft verzoeker de aanvraag om bijstand ingediend.
1.2.
Bij besluit van 7 december 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 maart 2013 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming ligt, samengevat, het volgende ten grondslag. Verzoeker heeft onvoldoende inzicht verschaft in zijn woon- en leefwijze tijdens zijn verblijf op Sint Maarten en gedurende de periode sinds zijn terugkeer in Nederland. Hij heeft ook geen duidelijkheid gegeven over zijn woonsituatie. Daarmee heeft verzoeker de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Als gevolg daarvan kan niet worden vastgesteld dat verzoeker in omstandigheden verkeert als bedoeld in artikel 11 van de WWB.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Verzoeker heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Verzoeker heeft in hoger beroep, samengevat, aangevoerd dat hij zoveel mogelijk inzicht heeft gegeven in zijn woon- en leefsituatie tijdens zijn verblijf op Sint-Maarten en sinds zijn terugkeer in Nederland en dat hij niet in staat is om nog meer gegevens te verstrekken waaruit blijkt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert.
4.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de onder 4.2 bedoelde situatie zich voordoet en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
4.4.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 13 juli 2012, de datum waarop verzoeker zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen, tot en met 7 december 2012, de datum van het besluit tot afwijzing van de aanvraag.
4.5.
Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast van bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn financiële situatie en over zijn woon- en leefsituatie te verschaffen, omdat deze gegevens van essentieel belang zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.6.
Het bijstandverlenend orgaan is in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens op te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie in de periode die voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd (uitspraak van 19 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4879).
4.7.
Wat er ook zij van de financiële situatie en de woon- en leefsituatie van verzoeker in de periode dat hij op Sint-Maarten verbleef, verzoeker heeft in ieder geval onvoldoende inzicht verschaft in de wijze waarop hij sinds zijn terugkeer in Nederland in november 2011 in de kosten van zijn bestaan heeft voorzien. Hij heeft bij de onder het procesverloop genoemde brief van 31 oktober 2013 een verklaring ingebracht van [A.B.] van 10 oktober 2013, inhoudende dat verzoeker al anderhalf jaar gebruik maakt van het gratis eetproject van de stichting C.O.Z. “House of Salomon”. Bij deze brief heeft verzoeker voorts ongedateerde verklaringen in het geding gebracht van [C.D.], [E.F.] en [G.H.], inhoudende, kort samengevat, dat zij verzoeker sinds zijn terugkeer in Nederland af en toe hielpen door hem eten, drinken en slaapgelegenheid aan te bieden en/of geld te geven. Deze - summiere - verklaringen bevatten geen concrete en verifieerbare informatie over hoe verzoeker sinds zijn terugkeer in Nederland in zijn levensonderhoud heeft voorzien.
4.8.
Voorts heeft verzoeker niet inzichtelijk gemaakt waar hij in de te beoordelen periode feitelijk heeft verbleven. Verzoeker heeft bij zijn aanvraag als verblijfadres opgegeven het adres van zijn broer aan de[adres 1] te [woonplaats], terwijl hij tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft verklaard dat dit een postadres is, waar hij wel eens verblijft. Daarnaast bevindt zich onder de stukken een aan verzoeker gerichte brief van de Triodosbank van 7 juni 2012, geadresseerd aan een ander adres, te weten [adres 2] te [woonplaats].
4.9.
Niet valt in te zien dat het voor verzoeker niet mogelijk was om meer concrete en verifieerbare informatie over zijn financiële situatie en over zijn woon- en leefsituatie voorafgaand aan en in de te beoordelen periode te verstrekken. Dat verzoeker, naar hij stelt, daartoe niet in staat was, ligt bovendien in zijn risicosfeer.
4.10.
Gelet op 4.7 tot en met 4.9 heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat verzoeker niet heeft voldaan aan de op hem ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB rustende inlichtingenverplichting en dat op grond daarvan niet is vast te stellen of en, zo ja, in welke mate hij in de te beoordelen periode verkeerde in bijstandbehoevende omstandigheden. De aanvraag is terecht afgewezen.
4.11.
Het hoger beroep slaagt niet. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.12.
Onder deze omstandigheden is geen grond aanwezig voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb af.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2014.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) M.R. Schuurman

RB