4.De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
4.1.Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.3.De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de onder 4.2 bedoelde situatie zich voordoet en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
4.4.De te beoordelen periode loopt in dit geval van 13 juli 2012, de datum waarop verzoeker zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen, tot en met 7 december 2012, de datum van het besluit tot afwijzing van de aanvraag.
4.5.Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast van bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn financiële situatie en over zijn woon- en leefsituatie te verschaffen, omdat deze gegevens van essentieel belang zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.6.Het bijstandverlenend orgaan is in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens op te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie in de periode die voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd (uitspraak van 19 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4879). 4.7.Wat er ook zij van de financiële situatie en de woon- en leefsituatie van verzoeker in de periode dat hij op Sint-Maarten verbleef, verzoeker heeft in ieder geval onvoldoende inzicht verschaft in de wijze waarop hij sinds zijn terugkeer in Nederland in november 2011 in de kosten van zijn bestaan heeft voorzien. Hij heeft bij de onder het procesverloop genoemde brief van 31 oktober 2013 een verklaring ingebracht van [A.B.] van 10 oktober 2013, inhoudende dat verzoeker al anderhalf jaar gebruik maakt van het gratis eetproject van de stichting C.O.Z. “House of Salomon”. Bij deze brief heeft verzoeker voorts ongedateerde verklaringen in het geding gebracht van [C.D.], [E.F.] en [G.H.], inhoudende, kort samengevat, dat zij verzoeker sinds zijn terugkeer in Nederland af en toe hielpen door hem eten, drinken en slaapgelegenheid aan te bieden en/of geld te geven. Deze - summiere - verklaringen bevatten geen concrete en verifieerbare informatie over hoe verzoeker sinds zijn terugkeer in Nederland in zijn levensonderhoud heeft voorzien.
4.8.Voorts heeft verzoeker niet inzichtelijk gemaakt waar hij in de te beoordelen periode feitelijk heeft verbleven. Verzoeker heeft bij zijn aanvraag als verblijfadres opgegeven het adres van zijn broer aan de[adres 1] te [woonplaats], terwijl hij tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft verklaard dat dit een postadres is, waar hij wel eens verblijft. Daarnaast bevindt zich onder de stukken een aan verzoeker gerichte brief van de Triodosbank van 7 juni 2012, geadresseerd aan een ander adres, te weten [adres 2] te [woonplaats].
4.9.Niet valt in te zien dat het voor verzoeker niet mogelijk was om meer concrete en verifieerbare informatie over zijn financiële situatie en over zijn woon- en leefsituatie voorafgaand aan en in de te beoordelen periode te verstrekken. Dat verzoeker, naar hij stelt, daartoe niet in staat was, ligt bovendien in zijn risicosfeer.
4.10.Gelet op 4.7 tot en met 4.9 heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat verzoeker niet heeft voldaan aan de op hem ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB rustende inlichtingenverplichting en dat op grond daarvan niet is vast te stellen of en, zo ja, in welke mate hij in de te beoordelen periode verkeerde in bijstandbehoevende omstandigheden. De aanvraag is terecht afgewezen.
4.11.Het hoger beroep slaagt niet. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.12.Onder deze omstandigheden is geen grond aanwezig voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.