ECLI:NL:CRVB:2014:862
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering persoonsgebonden budget op basis van woonadres in gemeentelijke basisadministratie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant, vertegenwoordigd door mr. L.S.J. de Korte, had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van CZ Zorgkantoor B.V. om hem een persoonsgebonden budget (pgb) te verlenen voor de periode van 8 januari 2011 tot en met 13 juli 2011. De weigering was gebaseerd op het feit dat appellant volgens de gemeentelijke basisadministratie (GBA) niet beschikte over een woonadres.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Zorgkantoor ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij wel degelijk in de betreffende periode in [woonplaats] had gewoond, ondanks het ontbreken van een geregistreerd woonadres. Hij betoogde dat de strikte toepassing van artikel 2.6.4 van de Regeling subsidies AWBZ, die de basis vormde voor de weigering, getuigde van excessief formalisme.
De Raad overwoog dat de weigering om een pgb te verlenen op basis van het ontbreken van een woonadres in de GBA de kring van verzekerden niet beperkt, aangezien appellant nog steeds recht had op zorg in natura. De Raad volgde de redenering van het Zorgkantoor en oordeelde dat het strikt vasthouden aan de letterlijke tekst van de Regeling niet onterecht was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.