ECLI:NL:CRVB:2014:862

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2014
Publicatiedatum
17 maart 2014
Zaaknummer
12-3588 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering persoonsgebonden budget op basis van woonadres in gemeentelijke basisadministratie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant, vertegenwoordigd door mr. L.S.J. de Korte, had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van CZ Zorgkantoor B.V. om hem een persoonsgebonden budget (pgb) te verlenen voor de periode van 8 januari 2011 tot en met 13 juli 2011. De weigering was gebaseerd op het feit dat appellant volgens de gemeentelijke basisadministratie (GBA) niet beschikte over een woonadres.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Zorgkantoor ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij wel degelijk in de betreffende periode in [woonplaats] had gewoond, ondanks het ontbreken van een geregistreerd woonadres. Hij betoogde dat de strikte toepassing van artikel 2.6.4 van de Regeling subsidies AWBZ, die de basis vormde voor de weigering, getuigde van excessief formalisme.

De Raad overwoog dat de weigering om een pgb te verlenen op basis van het ontbreken van een woonadres in de GBA de kring van verzekerden niet beperkt, aangezien appellant nog steeds recht had op zorg in natura. De Raad volgde de redenering van het Zorgkantoor en oordeelde dat het strikt vasthouden aan de letterlijke tekst van de Regeling niet onterecht was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/3588 AWBZ
Datum uitspraak: 12 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
23 mei 2012, 12/1007 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
CZ Zorgkantoor B.V. (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.S.J. de Korte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2014. Voor appellant is verschenen mr. De Korte. Het Zorgkantoor heeft zich, zoals vooraf bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
Bij besluit van 22 december 2011 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het besluit van 21 oktober 2011, waarbij is geweigerd om aan appellant over de periode van
8 januari 2011 tot en met 13 juli 2011 een persoonsgebonden budget (pgb) te verlenen, gehandhaafd. Hieraan is artikel 2.6.4, tweede lid, aanhef en onder g, van de Regeling subsidies AWBZ (Regeling) ten grondslag gelegd, omdat appellant in de periode in geding volgens de gemeentelijke basisadministratie (GBA) niet beschikte over een woonadres.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij in de periode in geding volgens de GBA weliswaar niet over een woonadres heeft beschikt, maar destijds wel degelijk in [woonplaats] heeft gewoond. Voorts beperkt artikel 2.6.4, tweede lid, aanhef en onder g, van de Regeling de reikwijdte van artikel 5 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en getuigt het strikt vasthouden aan de letterlijke tekst van de Regeling van excessief formalisme. Het Zorgkantoor heeft daarom ten onrechte geweigerd om aan hem een PGB te verlenen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De weigering om een pgb te verlenen op de grond dat volgens de GBA niet over een woonadres wordt beschikt beperkt de kring der verzekerden, bedoeld in artikel 5 van de AWBZ niet. De geïndiceerde zorg kan worden gerealiseerd in de vorm van zorg in natura of een pgb, zodat met voornoemde weigering alleen de mogelijkheid van zorgverlening in de vorm van een pgb wordt uitgesloten. Appellant blijft verzekerd ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de AWBZ en behoudt als verzekerde aanspraak op zorg.
4.2.
In de toelichting op artikel 2.6.4 van de Regeling staat dat het pgb meer solide gemaakt moet worden door onder andere een betere regulering van de instroom in de pgb-regeling en dat in dat licht de weigeringsgrond van artikel 2.6.4, tweede lid, aanhef en onder g, van de Regeling is toegevoegd. Tegen deze achtergrond volgt de Raad het standpunt van appellant dat het strikt vasthouden aan de letterlijke tekst van de Regeling getuigt van excessief formalisme niet. Nu appellant in de periode in geding volgens de GBA niet heeft beschikt over een woonadres kan zijn betoog dat hij in deze periode wel degelijk in [woonplaats] heeft gewoond niet tot het door hem gewenste resultaat leiden.
4.3.
Uit hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. de Mooij als voorzitter en R.M. van Male en
W.H. Bel als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2014.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) J.C. Hoogendoorn
JvC