ECLI:NL:CRVB:2014:860

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2014
Publicatiedatum
17 maart 2014
Zaaknummer
12-2025 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voortzetting van WIA-uitkering en toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voortzetting van de WIA-uitkering van appellante. Appellante, die sinds 24 oktober 2007 met vermoeidheidsklachten uitgevallen was, had in 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering gekregen. In 2010 verzocht zij om herkeuring vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid, maar het Uwv concludeerde dat haar situatie niet was veranderd en de uitkering ongewijzigd kon worden voortgezet. Dit besluit werd door de rechtbank 's-Gravenhage in een eerdere uitspraak onderschreven, maar de rechtbank had wel geconstateerd dat het Uwv aanvankelijk geen arbeidskundig onderzoek had verricht, wat leidde tot vernietiging van het besluit.

In hoger beroep heeft appellante opnieuw gesteld dat haar klachten zo ernstig zijn dat zij niet in staat is om arbeid te verrichten. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen medische onderbouwing is voor de stelling dat er sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. De ingediende medische rapporten, waaronder die van internist-hematoloog P.F. Ypma en dr. M.J. Kersten, gaven geen aanleiding om de eerder vastgestelde urenbeperking van 20 uur per week te verhogen. De Raad heeft ook het verzoek van appellante om een onafhankelijk deskundige te benoemen afgewezen.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Wel heeft de Raad het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante in hoger beroep, tot een bedrag van € 974,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van een adequate medische onderbouwing bij aanvragen voor herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

12/2025 WIA
Datum uitspraak: 12 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
29 februari 2012, 11/3895 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.G.M. van Gorkum, advocaat, beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gorkum. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante was werkzaam als [naam functie] bij [naam werkgever]. Op 24 oktober 2007 is zij uitgevallen met vermoeidheidsklachten. Met ingang van 4 november 2009 is haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 58%.
1.2. Op 24 februari 2010 heeft appellante een verzoek om herkeuring ingediend wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid. Op grond van een verzekeringsgeneeskundige herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 14 oktober 2010 vastgesteld dat de arbeidsongeschiktheid van appellante niet is veranderd en dat de uitkering ongewijzigd wordt voortgezet. Het hiertegen ingestelde bezwaar is door het Uwv bij besluit van 21 maart 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Zij heeft dan ook geen reden gezien tot het benoemen van een onafhankelijk deskundige. De omstandigheid dat het Uwv aanvankelijk heeft nagelaten een arbeidskundig onderzoek te verrichten, betekent dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank heeft daarom het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Aangezien in beroep op aangeven van de rechtbank alsnog een arbeidskundig onderzoek is verricht, waarbij is vastgesteld dat de geduide functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van appellante, heeft de rechtbank aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
3.
Het hoger beroep is gericht tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. Appellante stelt zich, evenals in bezwaar en beroep, op het standpunt dat haar klachten dusdanig invaliderend zijn dat zij niet in staat is arbeid te verrichten.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid vastgesteld dat voor de stelling van appellante dat sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid waardoor ze in aanmerking dient te komen voor een verderstrekkende urenbeperking, dan wel een IVA-uitkering, geen medische onderbouwing is geleverd. De informatie die appellante in hoger beroep heeft overgelegd leidt niet tot een ander oordeel. Internist-hematoloog P.F. Ypma vermeldt in haar brief van
15 maart 2012:
“Geen tekenen van recidief lymfoom of andere late complicaties behoudens chronische vermoeidheid bij status na chemotherapeutische behandeling i.v.m. Hodgkin lymfoom.”
Internist-hematoloog dr. M.J. Kersten komt in zijn second opinion van 20 december 2012 tot de volgende conclusies respectievelijk aanbevelingen:
“Met patiënte heb ik besproken dat er sprake lijkt te zijn van een chronisch vermoeidheidssyndroom, dat samen kan hangen met de behandeling voor M. Hodgkin, hoewel het niet geheel typisch is dat de klachten rond 2000 leken te verergeren. Daarnaast zou het syndroom van Sjögren mede een oorzaak kunnen zijn. Het is niet mogelijk om met zekerheid vast te stellen dat het gaat om een laat effect van de behandeling. Eerder vond al evaluatie plaats van de longfunctie en de hartfunctie, waarbij geen afwijkingen werden gevonden. Beperkt aanvullend lab liet geen aanknopingspunten zien voor de vermoeidheid, mn geen aanwijzingen voor hypothyreoidie of chronische EBV infectie. Wel is de bezinking verhoogd, passend bij het syndroom van Sjögren.
Wat betreft interventies zou verwijzing naar een sportarts, met vervolgens training op maat (evt. aan de hand van een VO2 max meting) mogelijk de fysieke conditie kunnen doen verbeteren. Daarnaast wordt met name in Nijmegen veel onderzoek gedaan naar cognitieve therapie, hetgeen effectief lijkt te zijn in het omgaan met de klacht vermoeidheid. Hiervoor zou patiënte eventueel naar het Kenniscentrum Vermoeidheid in Nijmegen kunnen worden doorverwezen. Ik verwees patiënte terug naar collega Ypma.”
4.2.
Uitgaande van de door het Uwv erkende vermoeidheidsklachten, leidend tot een urenbeperking van 20 uur per week, bestaat er op grond van de hierboven aangehaalde medische verklaringen, voor zover deze al betrekking zouden hebben op de datum in geding, geen aanleiding om meer beperkingen aan te nemen. De Raad wijst dan ook het verzoek van appellante af om een onafhankelijk hematoloog dan wel een reumatoloog te benoemen om alsnog de medische noodzaak van een verdergaande urenbeperking vast te stellen.
4.3.
De omstandigheid dat de bezwaarverzekeringsarts in haar in hoger beroep ingediende rapport van 28 augustus 2012 de in rubriek 3.9.4 van de Functionele Mogelijkhedenlijst van 14 september 2011 opgenomen beperking op een schone werkomgeving heeft laten vervallen, is niet van invloed op het eindresultaat van de beoordeling nu de geduide functies met in aanmerking nemen van deze beperking geschikt bevonden zijn voor appellante. Weliswaar heeft de bezwaararbeidsdeskundige op 14 november 2012 enkele functies alsnog toch passend geacht, maar de resterende functies leiden niet tot een relevante wijziging van de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 80%.
4.4.
Ook de omstandigheid dat appellante inmiddels sedert 1 februari 2013 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt beschouwd, betekent niet dat de herbeoordeling per 24 februari 2010 die in dit geding aan de orde is, onjuist is.
4.5.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor zover aangevochten. Voor toekenning van de gevraagde schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente bestaat dan ook geen aanleiding.
5.
Nu appellante tot in hoger beroep heeft moeten doorprocederen om een adequate onderbouwing van het bestreden besluit te verkrijgen dat de rechterlijke toets kan doorstaan, ziet de Raad aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 974,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • wijst het verzoek om toekenning van schadevergoeding af;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter J.S. van der Kolk en
D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) M.P. Ketting

TM