In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voortzetting van de WIA-uitkering van appellante. Appellante, die sinds 24 oktober 2007 met vermoeidheidsklachten uitgevallen was, had in 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering gekregen. In 2010 verzocht zij om herkeuring vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid, maar het Uwv concludeerde dat haar situatie niet was veranderd en de uitkering ongewijzigd kon worden voortgezet. Dit besluit werd door de rechtbank 's-Gravenhage in een eerdere uitspraak onderschreven, maar de rechtbank had wel geconstateerd dat het Uwv aanvankelijk geen arbeidskundig onderzoek had verricht, wat leidde tot vernietiging van het besluit.
In hoger beroep heeft appellante opnieuw gesteld dat haar klachten zo ernstig zijn dat zij niet in staat is om arbeid te verrichten. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen medische onderbouwing is voor de stelling dat er sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. De ingediende medische rapporten, waaronder die van internist-hematoloog P.F. Ypma en dr. M.J. Kersten, gaven geen aanleiding om de eerder vastgestelde urenbeperking van 20 uur per week te verhogen. De Raad heeft ook het verzoek van appellante om een onafhankelijk deskundige te benoemen afgewezen.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Wel heeft de Raad het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante in hoger beroep, tot een bedrag van € 974,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van een adequate medische onderbouwing bij aanvragen voor herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid.