ECLI:NL:CRVB:2014:843

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2014
Publicatiedatum
13 maart 2014
Zaaknummer
12-2447 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing functieonderhoud en beoordeling van werkzaamheden binnen de functie van Assistent tactische recherche/BOA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 maart 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die werkzaam is als Assistent tactische recherche/buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) in salarisschaal 5. De appellant had een verzoek om functieonderhoud ingediend, omdat hij van mening was dat zijn werkzaamheden wezenlijk afweken van de functiebeschrijving. De korpschef van politie had echter besloten dat de functietypering van appellant ongewijzigd bleef, omdat de door hem genoemde extra werkzaamheden, zoals het uitlezen van GSM-toestellen, onder de bestaande functietypering vielen.

De Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat het uitlezen van GSM-toestellen kan worden gekarakteriseerd als een opsporingsactiviteit die past binnen de kern van de functie van de appellant. De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat zijn werkzaamheden wezenlijk afweken van de functiebeschrijving. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard, werd bevestigd. De Raad benadrukte dat het aan de appellant was om aan te tonen dat zijn werkzaamheden substantieel anders waren dan de beschreven taken in de functietypering.

De uitspraak is gedaan in het kader van de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP), waarbij nieuwe functiebenamingen en waarderingen zijn vastgesteld. De Raad concludeerde dat de korpschef consistent had gehandeld en dat de appellant niet in zijn verzoek om functieonderhoud kon worden gevolgd. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

12/2447 AW
Datum uitspraak: 13 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 april 2012, 11/6010 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland, ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellant heeft mr. R. Radema hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Radema. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Y. Kuijt.

OVERWEGINGEN

1.1. In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Er is een stelsel van ongeveer 100 organieke functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per organieke functie. Op basis van matching wordt een vertaalslag gemaakt van de oude naar de nieuwe functies, inclusief de bijbehorende waardering. Dit geheel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). Invoering van het LFNP geschiedt in twee stappen. De eerste stap is de vaststelling van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011. In dit verband worden de uitgangspositie(s) omschreven als: de functie(s) en in samenhang daarmee de functiebeschrijving(en) en/of de schriftelijk opgedragen werkzaamheden en/of bijzondere situaties (zoals outplacement) van een ambtenaar op enig moment vanaf 31 december 2009, zoals vastgelegd in een besluit of in besluiten. Met het oog op het bepalen van de uitgangspositie(s) wordt aan alle ambtenaren een voorgenomen besluit uitgangspositie(s) gezonden. Daarin wordt onder meer gewezen op de mogelijkheid om eenmalig functieonderhoud aan te vragen op de wijze zoals omschreven in artikel 3 van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp). Toegekend functieonderhoud is van invloed op de uitgangspositie. De tweede stap is de feitelijke matching van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar met een functie uit het LFNP.
1.2. Appellant is werkzaam in de functie van Assistent tactische recherche/buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA), salarisschaal 5, bij het bureau vreemdelingenpolitie bij de Dienst regionale recherche van de voormalige politieregio Amsterdam-Amstelland.
1.3. Op 1 oktober 2010 heeft appellant een verzoek om functieonderhoud ingediend. Bij besluit van 23 maart 2011 heeft de korpschef meegedeeld dat de functietypering Assistent tactische recherche BOA, salarisschaal 5, op appellant van toepassing blijft.
1.4. Bij besluit van 11 november 2011 (bestreden besluit) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan heeft de korpschef met toepassing van artikel 3, aanhef en onder c, van de Regeling functieonderhoud politie (Rfp) ten grondslag gelegd dat aan appellant geen feitelijke werkzaamheden zijn opgedragen die wezenlijk afwijken van zijn functiebeschrijving. De door appellant als extra werkzaamheden genoemde taken maken deel uit van de functie en zijn ook terug te vinden in de beschrijvingen gegeven in de functietypering.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant de juistheid van die uitspraak op de hierna te bespreken gronden bestreden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Ter uitvoering van het onder 1.1 genoemde Akkoord is onder andere artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) gewijzigd (Besluit van 31 januari 2012, Stb. 2012, 30). Deze bepaling is als volgt komen te luiden:
“De ambtenaar kan bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om, indien de feitelijke opgedragen werkzaamheden ten minste één jaar afwijken van een hem in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 opgedragen functie, de werkzaamheden en de functie met elkaar in overeenstemming te brengen. Bij ministeriële regeling worden regels vastgesteld over de behandeling van deze aanvraag.”
4.1.2. Bij het Besluit van 31 januari 2012 is voorts een overgangsbepaling (artikel IV) getroffen, die - voor zover hier van belang - luidt als volgt:
1.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst en werkt terug tot en met 31 december 2009.
2. (…).
4.1.3. De in artikel 6, negende lid, van het Bbp bedoelde ministeriële regeling is de Trfp (gepubliceerd in Staatscourant 20 februari 2012, nr. 3097). Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Trfp treedt deze regeling in werking op de dag na publicatie in de Staatscourant en werkt zij terug tot en met 31 december 2009.
4.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen, in zijn tussenuitspraak van 20 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:531, moet het bestreden besluit worden getoetst aan de Trfp. De aanvraag van appellant is gedaan binnen de in artikel 1, aanhef en onder h, van de Trfp toepasselijke referteperiode (van 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011). Niet van belang is of de aanvraag al dan niet is gedaan in het kader van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). Om de hierna volgenden redenen zal de Raad hieraan met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht geen gevolgen verbinden.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad gaat het bij een verzoek om functieonderhoud om de vraag of de feitelijk opgedragen werkzaamheden gedurende langere tijd wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving. Het is aan appellant om dat aannemelijk te maken. Bij de beantwoording van die vraag is een slechts terughoudende toetsing niet op haar plaats nu die beantwoording zich moet richten op de vaststelling van de feiten (CRvB 25 februari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL6876).
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant in het kader van aan hem opgedragen werkzaamheden GSM-toestellen uitleest. Partijen zijn verdeeld over de vraag of deze taak wezenlijk afwijkt van de voor hem geldende functie en in samenhang daarmee met de beschrijving van de functie, en daarom moet worden beschreven in de functietypering.
4.5.
In de vastgestelde aanvullende taakomschrijving, zoals omschreven in de bijlage bij de brief van 27 januari 2011 gericht aan Hoofd Politiële Bedrijfsvoering, zijn de werkzaamheden betreffende het uitlezen van GSM- toestellen beschreven.
4.6.
Het uitlezen van GSM-toestellen is onder te brengen onder het bestanddeel ‘opsporingsactiviteiten’ in de functietypering van Assistent tactische recherche/BOA, salarisschaal 5. De taak komt ook overeen met de kern van de functie van appellant, namelijk het technisch ondersteuning bieden in opsporingsonderzoeken. Appellant heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zijn werkzaamheden wezenlijk afweken van de functiebeschrijving.
4.7.
Appellant heeft aangevoerd dat de korpschef niet consistent handelt omdat het uitlezen van GSM-toestellen wel staat beschreven in de functietypering van Medewerker tactische recherche/BOA, salarisschaal 6. In de generieke functietypering van Medewerker tactische recherche/BOA, salarisschaal 6 staat het uitlezen van GSM-toestellen echter niet beschreven. Dit is wel als functie-eis opgenomen bij de specifieke functiebeschrijving van Medewerker tactische recherche/BOA, salarisschaal 6 voor het onderdeel Dienst regionale recherche, bureau zware criminaliteit. Bij het onderdeel waar appellant werkzaam is, Dienst regionale recherche, bureau vreemdelingenpolitie, staat in de specifieke functiebeschrijving van assistent tactische recherche/BOA, salarisschaal 5 het uitlezen van GSM-toestellen niet beschreven. De korpschef heeft te kennen gegeven dat het uitlezen van GSM-toestellen niet door een ieder die de functie van assistent tactische recherche/BOA bekleedt uitgevoerd moet kunnen worden. Om die reden is het ook niet als functie-eis opgenomen. Reeds vanwege het verschil in verplichtend karakter kan de Raad appellant niet volgen in zijn opvatting dat de korpschef niet consistent heeft gehandeld bij het niet opnemen van het uitlezen van GSM-toestellen in de functiebeschrijving van assistent tactische recherche/BOA, salarisschaal 5.
4.8.
Appellant heeft verder aangevoerd dat hij genoemde taak, in opdracht van de hulpofficier van justitie, geheel zelfstandig uitvoert en dus niet alleen ondersteunende werkzaamheden verricht. Dit leidt niet tot een ander oordeel, omdat uit de functietypering volgt dat van appellant wordt verwacht dat hij zelfstandig de aan hem opgedragen taken uitvoert. Deze taken maken vervolgens deel uit van, en ondersteunen, het grotere opsporingsonderzoek.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.N.A. Bootsma en M.C.D. Embregts als leden, in tegenwoordigheid van C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2014.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) C.E.M. van Paddenburgh

HD