ECLI:NL:CRVB:2014:807

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2014
Publicatiedatum
11 maart 2014
Zaaknummer
14-56 WW + 14-66 WW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van uitkering op grond van de Werkloosheidswet na verwijtbare werkloosheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2014 uitspraak gedaan over de weigering van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aan verzoeker, die verwijtbaar werkloos was geworden. Verzoeker, die sinds 1995 in dienst was van de gemeente Amsterdam, was per 1 april 2012 overgeplaatst naar een stadsdeel en kreeg op 18 maart 2013 onvoorwaardelijk ontslag wegens plichtsverzuim. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde de WW-uitkering met ingang van 1 april 2013, omdat verzoeker verwijtbaar werkloos was geworden. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak op 21 november 2013.

In hoger beroep voerde verzoeker aan dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was en dat niet alle omstandigheden waren meegewogen. Hij stelde dat hij meer dan tien jaar goed had gefunctioneerd en dat de werkgever had kunnen volstaan met een overplaatsing in plaats van ontslag. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een objectief dringende reden voor ontslag, gezien de herhaalde plichtsverzuimen van verzoeker, waaronder het niet verschijnen op werk en het niet melden van vermissingen van zijn uitrusting. Ook zijn tegenstrijdige verklaringen over een incident op 12 december 2012 droegen bij aan het verlies van vertrouwen van de werkgever.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het Uwv terecht had aangenomen dat verzoeker verwijtbaar werkloos was geworden en dat er geen grond was voor het oordeel dat de werkloosheid hem niet in overwegende mate kon worden verweten. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

14/56 WW en 14/66 WW-VV
Datum uitspraak: 10 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
voorzieningenrechter
Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 21 november 2013, nummers 13/5923 en 13/5924 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb van 3 januari 2014
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
het dagelijks bestuur van stadsdeel [naam stadsdeel] van de gemeente Amsterdam (stadsdeel)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. I. Rhodes, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van de rechtbank Amsterdam van 21 november 2013, 13/5923 en 13/5924.
Verzoeker heeft tevens een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Rhodes. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. F.A. Steeman. Het stadsdeel heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1. Verzoeker is vanaf 1 januari 1995 in dienst geweest van de gemeente Amsterdam. Met ingang van 1 april 2012 is hij overgegaan van de dienst stadstoezicht naar het stadsdeel [naam stadsdeel] in de functie van [functie]. Verzoeker was tevens buitengewoon opsporingsambtenaar.
1.2. Bij besluit van 18 maart 2013 is verzoeker, met toepassing van artikel 13.6, eerste lid, aanhef en onder f, van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam, met ingang van 1 april 2013 de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag verleend, omdat hij zich herhaaldelijk schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim en ondanks waarschuwingen en een schriftelijke berisping zijn gedrag niet wijzigt. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het stadsdeel heeft dit bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Verzoeker heeft bij het Uwv een uitkering aangevraagd op grond van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 16 mei 2013 heeft het Uwv deze uitkering met ingang van 1 april 2013 blijvend geheel geweigerd, omdat verzoeker verwijtbaar werkloos is geworden.
1.4. Bij besluit van 9 september 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 16 mei 2013 ongegrond verklaard. Volgens het Uwv ligt aan de werkloosheid van verzoeker een dringende reden ten grondslag en kan verzoeker daarvan een verwijt worden gemaakt.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft verzoeker aangevoerd dat het onderzoek door het Uwv
onzorgvuldig is geweest omdat niet alle omstandigheden van het geval zijn meegewogen. Verzoeker was al meer dan 10 jaar in dienst van de gemeente Amsterdam en bij de dienst stadstoezicht heeft hij altijd goed gefunctioneerd. Volgens verzoeker had de werkgever kunnen volstaan met een overplaatsing. In de tweede plaats heeft verzoeker aangevoerd dat er tot het voorval op 12 december 2012 weliswaar veel is voorgevallen, maar dat deze gebeurtenissen het stadsdeel geen aanleiding hebben gegeven om de aanstelling met hem te beëindigen. Verzoeker heeft in dit verband gewezen op de brief van 7 december 2012 waarbij hij werd uitgenodigd voor een verantwoordingsgesprek. Uit die brief viel niet af te leiden dat de werkgever een beëindiging van de aanstelling overwoog. Voorts heeft verzoeker bestreden dat hij met betrekking tot een voorval op 12 december 2012 tegenstrijdige en leugenachtige verklaringen heeft afgelegd tegenover zijn leidinggevende.
3.2.
Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening strekt ertoe dat verzoeker bij wijze van voorschot op de WW-uitkering met ingang van april 2013 een bedrag van € 1.400,- netto per vier weken wordt toegekend totdat op het hoger beroep is beslist.
4.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 8:108, eerste lid, in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van (de voorzieningenrechter van) de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Gelet op verzoekers financiële belang is sprake van een voldoende spoedeisend belang.
4.2.
Op grond van artikel 8:108, eerste lid, in verbinding met artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en ook overigens zijn er geen beletselen om uitspraak te doen in deze hoofdzaak, zodat aan die artikelen toepassing zal worden gegeven.
4.3.
Voor de toepasselijke regelgeving wordt verwezen naar overweging 2.1 van de aangevallen uitspraak. Ter beantwoording van de vraag of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt, dient een materiële beoordeling plaats te vinden waarbij zowel de objectieve dringendheid van de door de werkgever meegedeelde ontslagreden, als de subjectieve dringendheid van die reden en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer moeten worden betrokken. Er is geen aanleiding om een andere toetsingsmaatstaf aan te leggen als de werknemer in dienst was van een overheidswerkgever en aan hem wegens plichtsverzuim strafontslag is verleend (zie onder andere CRvB 2 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM1153). Ter beoordeling is steeds of sprake is van een dringende reden.
4.4.
Vanaf de overplaatsing van verzoeker naar het stadsdeel hebben diverse voorvallen plaatsgevonden. Verzoeker is op 5 april 2012 te laat op een cursus verschenen, op
12 april 2012 niet op een cursus verschenen en ook niet op zijn werk en op 16 april 2012 heeft hij een cursus zonder toestemming afgezegd. Verzoeker is kort na zijn overplaatsing zijn handboeien, toegangspas, koppel en startbutton kwijtgeraakt en heeft de vermissing van deze onderdelen van zijn uitrusting niet gemeld bij zijn leidinggevende. Verzoeker is ook zijn uniformjas kwijtgeraakt. Hij heeft in de periode van juni tot en met september 2012 vrijwel geen processen-verbaal uitgeschreven ofschoon dat tot zijn takenpakket hoort. Verzoeker is tevens meermalen onder werktijd in slaap gevallen in de dienstauto en collega’s hebben erover geklaagd dat hij in de dienstauto regelmatig winden liet. Blijkens de gedingstukken is verzoeker diverse malen aangesproken op zijn gedrag en op 18 oktober 2012 is hem bij wijze van disciplinaire straf een berisping opgelegd. Desalniettemin heeft op 21 oktober 2012 wederom een incident plaatsgevonden waarbij verzoeker zonder bericht niet is verschenen op zijn werk. Verzoeker heeft al deze feiten niet betwist
4.5.
Op 12 december 2012 is verzoeker met zijn dienstauto ondanks de uitdrukkelijke opdracht dat hij na het tanken weer naar kantoor zou komen met een omweg die hem onder meer vlak bij zijn huis bracht naar kantoor gereden. Met betrekking tot dit voorval heeft verzoeker wisselende verklaringen afgelegd. In eerste instantie heeft hij verklaard dat hij na het tanken naar kantoor was gekomen. Nadat verzoeker door zijn leidinggevende was geconfronteerd met een GPS foto en een uitdraai van het zogenoemde track and trace systeem heeft hij verklaard dat hij een broodje op het winkelcentrum Reigersbos had gehaald. Uiteindelijk, nadat hij was geconfronteerd met de aantoonbare onjuistheid van die verklaring, heeft verzoeker op 12 december 2012 verklaard dat hij naar het Vreelandplein was gereden, omdat hij een afspraak had met een wiskundeleraar die bijles gaf aan zijn zoon. Op
19 december 2012 heeft verzoeker echter verklaard dat hij bij een vriend was langsgeweest en dat de vrouw van deze vriend op zijn verzoek een broodje voor hem zou maken. De door verzoeker in hoger beroep overgelegde verklaring van de docent onderstreept de tegenstrijdigheid van de verklaringen van verzoeker omdat uit die verklaring blijkt dat hij geen afspraak had met deze wiskundeleraar, maar hem toevallig heeft ontmoet.
4.6.
De gedragingen van verzoeker zijn van een zodanige aard en ernst dat sprake was van een objectief dringende reden voor ontslag. Verzoeker heeft ondanks diverse duidelijke waarschuwingen en een berisping volhard in zijn gedrag. Het stadsdeel moet onvoorwaardelijk kunnen vertrouwen op een [functie]. Door de tegenstrijdige verklaringen over het incident op 12 december 2012 en gelet op de eerdere voorvallen, heeft verzoeker dit vertrouwen ernstig beschaamd. Deze gedragingen, in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigen een onmiddellijke beëindiging van de aanstelling. De omstandigheid dat verzoeker al vanaf 1995 in dienst was van de gemeente Amsterdam en tot zijn overplaatsing goed heeft gefunctioneerd doen daaraan niet af. Uit de brief van 7 december 2012 met een uitnodiging voor een verantwoordingsgesprek, volgt niet dat de gedragingen die uiteindelijk tot het ontslag hebben geleid, niet als een dringende reden kunnen worden aangemerkt, reeds omdat deze brief is verzonden voordat die gedragingen hebben plaatsgevonden.
4.7.
Gelet op het tijdsverloop vanaf het voorval op 12 december 2012 tot aan het ontslagbesluit van 18 maart 2013 en de in die periode door het stadsdeel verrichte handelingen, waaronder de schorsing van verzoeker per 13 december 2012, is tevens sprake geweest van een subjectieve dringende reden.
4.8.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.7 is overwogen volgt dat het Uwv terecht heeft aangenomen dat aan de werkloosheid van verzoeker een dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het BW ten grondslag ligt. Niet gebleken is dat verzoeker hiervan geen verwijt kan worden gemaakt. Verzoeker is verwijtbaar werkloos geworden in de zin van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW. In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat de werkloosheid hem niet in overwegende mate kan worden verweten.
4.9.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten in hoger beroep, moet worden bevestigd. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) D.E.P.M. Bary

JL