2en 3 november 2010 ten overstaan van de sociale recherche hebben afgelegd. Appellante heeft onder meer verklaard dat [betrokkene] soms een of twee keer per dag komt of dat hij de kinderen meeneemt. Dan blijft hij bij appellante of hij gaat naar huis. Hij kan niet alleen zijn. Hij is ziek en moet altijd iemand om zich heen hebben om mee te praten. Appellante heeft vervolgens verklaard dat zij nooit liegt en zal zeggen hoe het zit. [betrokkene] is altijd bij haar, dag en nacht. Hij slaapt ook op het uitkeringsadres. Op de vraag of hij wel eens bij haar is weggeweest heeft zij geantwoord dat hij altijd bij haar is, maar wel eens op vakantie naar Kosovo is. Hij heeft altijd bij haar en de kinderen gewoond. Mensen bij haar in de buurt weten ook dat [betrokkene] bij haar woont. Zij zien hen samen. [betrokkene] heeft onder meer verklaard dat zijn medicijnen op het uitkeringsadres liggen. Hij slaapt op dat adres als hij ziek is of als er iets bijzonders is, bijvoorbeeld een verjaardag. Bij zijn tweede verhoor op 3 november 2010 heeft [betrokkene] toegegeven dat hij heel vaak op het uitkeringsadres is. Sinds twee jaar is hij erg ziek. Als hij heel ziek is, is hij op dat adres omdat hij dan niet alleen kan zijn.
4.3.2. Buurtbewoners van appellante, te weten [A.] van nummer [nummer], [B.] van nummer [nummer] en [C.] van nummer [nummer], hebben [betrokkene] herkend aan de hand van de aan hen getoonde foto. Zij hebben tegenover de sociale recherche, met vermelding van concrete feiten en omstandigheden, verklaard dat [betrokkene] onveranderd op het uitkeringsadres is blijven wonen. Verder heeft [D.], een bekende van appellante, verklaard dat zij van appellante zelf heeft gehoord dat [betrokkene] op het uitkeringsadres woont. Zij spreekt appellante regelmatig. Die situatie is al zo sinds [D.] op haar adres in [woonplaats] kwam wonen in september 1999. Alle hiervoor aangeduide verklaringen beslaan de gehele periode in geding.
4.3.3. Het oordeel van de rechtbank dat er geen grond is appellante niet te houden aan de door haar ten overstaan van de sociale recherche afgelegde verklaring wordt onderschreven. In het op ambtsbelofte opgenomen proces-verbaal van het verhoor van appellante blijkt dat zij heeft verklaard dat zij zich goed verstaanbaar kan maken in het Nederlands en het ook goed kan verstaan. Zij heeft verder verklaard het goed te vinden dat zij in het Nederlands wordt gehoord en dat als zij het niet begrijpt dan de hulp van een tolk wordt ingeroepen. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat zij de inhoud van de vragen niet heeft begrepen. Appellante heeft aan het slot van de verklaring te kennen gegeven dat zij goed is behandeld en heeft in haar verklaring volhard nadat deze door de tolk was voorgelezen.
Ook kan niet worden gezegd dat appellante zodanig wisselend heeft verklaard over de aanwezigheid van [betrokkene] dat aan haar verklaring geen betekenis kan worden toegekend. Appellante heeft expliciet verklaard dat zij zal zeggen hoe het zit en toen verklaard dat [betrokkene] altijd bij haar is, dag en nacht, en op het uitkeringsadres slaapt.
4.3.4. Het standpunt dat het onderzoek van de sociale recherche moet gelden als een verboden vrucht van het onrechtmatig verlopen huisbezoek aan de [adres 2] en om die reden niet als grondslag kan dienen voor de besluitvorming, wordt verworpen. Het adres aan de [adres 2] is in het kader van het strafrechtelijk onderzoek doorzocht, met de daaraan in dat kader gekoppelde waarborgen. Niet is gesteld of gebleken dat de doorzoeking in strafrechtelijke zin onrechtmatig is geweest.
4.3.5. De omstandigheid dat [betrokkene] in bepaalde perioden op een ander adres ingeschreven heeft gestaan, doet niet af aan het in 4.3.1 en 4.3.2 neergelegde oordeel. Voor de beantwoording van de vraag of betrokkenen duurzaam gescheiden leven, is het gezamenlijk hoofdverblijf geen bepalend criterium. Bovendien is van de inschrijving in [plaats] komen vast te staan dat [betrokkene] niet woonde op het betreffende adres. Dit blijkt uit de getuigenverklaring van [getuige]. Er is geen grond om ervan uit te gaan dat deze verklaring onjuist is.
4.3.6. Ook de stelling dat [betrokkene] een vriendin heeft gehad en bij die vriendin heeft verbleven, zodat in die periode in elk geval sprake was van duurzaam gescheiden leven, wordt niet gevolgd. Appellante en [betrokkene] hebben niet eenduidig verklaard over wanneer en hoe lang dit zou zijn geweest. Appellante heeft bovendien verklaard dat [betrokkene] na drie á vier maanden weer terug was bij haar. De verklaring van [betrokkene] over de periode dat hij in Hamburg bij zijn vriendin zou hebben verbleven vindt geen steun in objectieve en verifieerbare gegevens. Zijn pingedrag in die periode wijst in een andere richting.
4.3.7. De perioden van verblijf van [betrokkene] in Kosovo, zoals die blijken uit zijn paspoort, betreffen steeds kortdurende perioden die door appellante in haar verklaring ook zijn aangeduid als vakantie. Dit kortdurend verblijf doet dan ook geen afbreuk aan het onder 4.3.1 en 4.3.2 weergegeven oordeel.
4.3.8. Appellante heeft nog aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat [betrokkene] kwam en ging wanneer hij wilde en dat dit voortvloeide uit de cultuur van appellante en [betrokkene]. Daar waar er contact was tussen appellante en [betrokkene] betrof dit voorts veelal contact over de kinderen en het pleegkind. De aangevoerde omstandigheden betekenen niet dat appellante en [betrokkene] duurzaam gescheiden van elkaar leefden, zoals hier aan de orde, omdat het duurzaam gescheiden leven moet worden beoordeeld naar de feitelijke situatie. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 22 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU5865) dienen de aard van de relatie van betrokkenen, hun subjectieve beleving daarover en het motief waarom zij niet duurzaam gescheiden leven, voor de toepassing van de WWB buiten beschouwing te blijven. 4.4.1. Wat onder 4.3.1 tot en met 4.3.8 is overwogen leidt tot de conclusie dat appellante en [betrokkene] gedurende de hier te beoordelen periode niet duurzaam gescheiden hebben geleefd en in die periode dus als gehuwden moesten worden beschouwd. Appellante heeft daarvan, in strijd met de op haar rustende inlichtingenverplichting, aan het college geen melding gemaakt. Als gevolg daarvan is aan haar over de periode van 17 april 2003 tot 2 november 2010 ten onrechte bijstand naar de norm voor een alleenstaande (ouder) verleend.
4.4.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 21 april 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT4358) ontleent het bijstandverlenend orgaan vanaf 1 januari 2004 aan de artikelen 54 en 58 van de WWB zijn bevoegdheid om tot herziening, intrekking en terugvordering van bijstand over te gaan. De rechten en verplichtingen van een betrokkene dienen in beginsel te worden beoordeeld naar de wetgeving zoals die van kracht was op de datum of gedurende het tijdvak waarop die rechten en verplichtingen betrekking hebben. 4.4.3. Uit 4.4.1 volgt dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB is voldaan, zodat het college bevoegd was de bijstand van appellante over de periode van 17 april 2003 tot 2 november 2010 in te trekken. Tevens is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a van de WWB, zodat het college bevoegd was tot terugvordering van appellante van de gemaakte kosten van bijstand.
4.5.Appellante heeft over de hoogte van het terug te vorderen bedrag aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat onvoldoende inkomensgegevens beschikbaar zijn om vast te stellen dat recht bestond op de gehuwdennorm in de periode in geding. Zij heeft daartoe verwezen naar de in het dossier aanwezige inkomensgegevens van [betrokkene]. De beroepsgrond van appellante dat voldoende gegevens voorhanden waren, zodat het recht op bijstand is vast te stellen, zodat het college ten onrechte tot terugvordering van het volledige bedrag aan bijstand is overgegaan, kan niet slagen, reeds omdat de in het dossier aanwezige gegevens geen volledig beeld geven van de financiële omstandigheden van [betrokkene]. De gegevens uit Suwinet betreffen niet een ononderbroken periode, terwijl hieruit alleen de inkomsten uit en in verband met arbeid blijken. [betrokkene] had daarnaast, zoals blijkt uit de verklaring van [E.], kennelijk nog inkomsten uit andere bron. Ook al zouden deze verklaringen een volledig beeld geven van het inkomen dat [betrokkene] heeft ontvangen, dan nog blijkt daaruit in ieder geval niet zijn vermogenspositie. De gevolgen van deze onduidelijkheden komen, gelet op de op haar rustende bewijslast, voor rekening van appellante.
4.6.Gelet op 4.4.2 wordt met verbetering van gronden voor wat betreft de wettelijke grondslag voor intrekking en terugvordering, geoordeeld dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient dan ook te worden bevestigd.