ECLI:NL:CRVB:2014:799

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
11 maart 2014
Zaaknummer
12-5595 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens onvoldoende bewijs van bijstandbehoevendheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Almelo. De appellant, die tot en met 13 oktober 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), heeft na een verhuizing naar Hengelo op 20 oktober 2010 opnieuw bijstand aangevraagd. Deze aanvraag werd echter ingetrokken na twijfels over de juistheid van de verstrekte gegevens. De appellant heeft in de periode daarna meerdere aanvragen ingediend, maar deze werden steeds afgewezen omdat hij niet aannemelijk kon maken dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet de benodigde informatie heeft verstrekt over zijn inkomenssituatie, wat essentieel is voor de beoordeling van zijn recht op bijstand. De verklaringen die hij heeft afgelegd over zijn financiële situatie waren inconsistent en niet controleerbaar. De Raad oordeelde dat de appellant tekort is geschoten in zijn inlichtingenverplichting, zoals vastgelegd in artikel 17 van de WWB. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of hij in de relevante periode voldeed aan de voorwaarden voor bijstandsverlening.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/5595 WWB
Datum uitspraak: 11 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 5 september 2012, 12/121 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.D.P. Nobel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2014. Voor appellant is
mr. Nobel verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.P. Hageman.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving tot en met 13 oktober 2010 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) in de gemeente Oldenzaal. Met ingang van 14 oktober 2010 is de bijstand beëindigd in verband met een daar opgegeven verhuizing naar Hengelo. Op 20 oktober 2010 heeft appellant bij het college bijstand ingevolge de WWB aangevraagd. Nadat twijfel was gerezen over de door appellant verstrekte gegevens over zijn woonsituatie, heeft appellant deze aanvraag op 4 november 2010 ingetrokken. In het kader van het onderzoek naar deze aanvraag heeft het college aanwijzingen gevonden dat appellant adverteerde voor een bedrijf met de naam ‘[naam bedrijf 1]’ en dat hij met een bedrijf onder de naam ‘[naam bedrijf 2]’ ingeschreven heeft gestaan bij de Kamer van Koophandel.
1.2.
Op 16 februari 2011 heeft appellant een aanvraag om bijstand ingevolge de WWB ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Almelo. Ook deze aanvraag heeft appellant naderhand - op 15 maart 2011 - ingetrokken.
1.3.
Appellant heeft zich op 28 maart 2011 opnieuw gemeld bij het college om op grond van de WWB bijstand aan te vragen. Op 5 april 2011 heeft hij een aanvraag om bijstand ingediend. Op zijn aanvraagformulier vermeldt hij dat hij bijstand aanvraagt wegens gebrek aan inkomsten voor het levensonderhoud. Tijdens een op 7 april 2011 gehouden intakegesprek heeft appellant verklaard te hebben geleefd van leningen, zijn zorgtoeslag en van het doen van klusjes. Van zijn moeder heeft hij € 500,- geleend. Deze lening is schriftelijk vastgelegd. Leningen van kleinere bedragen van familie en vrienden zijn niet schriftelijk vastgelegd. Desgevraagd heeft appellant overgelegd een beschikking zorgtoeslag en een verklaring van [A.B.] van 12 april 2011, dat zij appellant een bedrag van € 575,- heeft geleend. Op 4 mei 2011 heeft de moeder van appellant verklaard dat zij hem eenmalig een bedrag van € 250,- heeft gegeven en verder een keer € 50,- en € 25,-. Op 12 mei 2011 is vervolgens een op 5 mei 2011 gedateerde verklaring bij het college binnengekomen, waarop in een eerste handschrift is vermeld: “ Hierbij verklaar ik [naam appellant] dat ik in de periode zonder inkomen en in afwachting op de beslissing van de gemeente Almelo/Hengelo heb ik mij kunnen onderhouden met hulp van (…) mijn moeder met een bedrag van plusminus 1250 euro in meerdere gedeeltes”. In een ander handschrift staat eronder: “Ik [naam moeder] verklaar dat dit naar waarheid is ingevuld (…)”.
1.4.
Bij besluit van 24 mei 2011 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen op de grond dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt te verkeren in bijstandbehoevende omstandigheden. Het college heeft het tegen dit besluit gerichte bezwaar bij besluit van
13 december 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat het college van hem gegevens verlangt waarover hij niet redelijkerwijs kan beschikken. Verder is hij van mening dat voor zover hij al kleine klusjes heeft verricht, zoals het repareren van computers van vrienden, dit geen werkzaamheden zijn die relevant zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand, nu het gaat om vriendendiensten. Tot slot heeft hij aangevoerd dat hij eerlijk en consistent heeft verklaard over de wijze waarop hij juist niet in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien in de periode zonder inkomen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De betrokkene die bijstand aanvraagt is verplicht juiste en volledige informatie te verschaffen over onder meer zijn inkomenssituatie, zonodig ook over de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag, omdat deze gegevens van essentieel belang zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren.
4.2.
Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de door appellant verstrekte gegevens over de wijze waarop hij vanaf 14 oktober 2010 in zijn levensonderhoud heeft voorzien niet controleerbaar, verifieerbaar en bovendien niet eenduidig zijn geweest. De verklaring van appellant tijdens het intakegesprek dat hij heeft geleefd van de zorgtoeslag, geleend geld en kleine klusjes, is door het college onderzocht. Daarbij is gebleken dat het geld van de zorgtoeslag niet van de bankrekening van appellant werd opgenomen. De verklaringen van appellant over de bedragen aan geleend geld en degenen die hem geld geleend zouden hebben, zijn niet consistent. Ten aanzien van het door zijn moeder geleende geld heeft hij bovendien tijdens de intake verklaard dat deze lening schriftelijk was vastgelegd, terwijl uit de later overgelegde verklaring van 5 mei 2011 is gebleken dat deze achteraf is opgesteld. Ook over de computerwerkzaamheden heeft appellant niet eenduidig verklaard. Tijdens de intake heeft hij verklaard daarvan geleefd te hebben, terwijl hij tijdens de hoorzitting heeft verklaard daarvoor geen geld te hebben ontvangen. Bovendien is geen duidelijkheid verschaft over de omvang van deze werkzaamheden en de daarmee verdiende bedragen, dan wel de bedragen die daarvoor redelijkerwijs gevraagd kunnen worden. Ook heeft appellant tijdens de zitting van de rechtbank erkend dat hij voor het bedrijf ‘[naam bedrijf 1]’ de telefoon heeft opgenomen, na eerder ontkend te hebben voor dit bedrijf werkzaamheden te hebben verricht. Door op deze manier geen consistente verklaring te geven voor de wijze waarop hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien, heeft appellant het college niet de benodigde gegevens verstrekt waarover hij redelijkerwijs kon beschikken.
4.3.
Appellant heeft, gelet op wat onder 4.2 is overwogen, onduidelijkheden in het leven geroepen en laten voortbestaan, die hij voor een goede beoordeling van zijn recht op bijstand had moeten wegnemen. Met de rechtbank moet worden geoordeeld dat appellant, door geen duidelijkheid over zijn inkomenssituatie ten tijde van zijn aanvraag te verschaffen, is tekortgeschoten in de nakoming van de ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB op hem rustende inlichtingenverplichting. Hierdoor is niet vast te stellen of appellant in de hier te beoordelen periode verkeerde in omstandigheden zoals bedoeld in artikel 11 van de WWB.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en H.C.P. Venema en
C.H. Rombouts als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2014.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) A.C. Oomkens

HD