ECLI:NL:CRVB:2014:790
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand in het kader van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellanten, die eerder samenwoonden en later als alleenstaande ouders bijstand ontvingen. Het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn had de bijstand van appellante ingetrokken met terugwerkende kracht, omdat er vermoedens waren dat appellanten weer samenwoonden. De rechtbank had de besluiten van het college vernietigd en het college opgedragen nieuwe beslissingen te nemen. Appellanten waren het niet eens met de intrekking en terugvordering over de periode voorafgaand aan 17 maart 2010.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant vanaf 17 maart 2010 zijn hoofdverblijf had in de woning van appellante, maar dat de rechtbank onterecht had geconcludeerd dat er al eerder sprake was van een gezamenlijk hoofdverblijf. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en de besluiten van het college van 15 mei 2012 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van deze besluiten in stand gelaten. Dit betekent dat de intrekking en terugvordering van de bijstand met ingang van 13 juni 2008 en 17 juli 2008 geldig blijven. De Raad heeft het college ook veroordeeld in de proceskosten van appellanten, die zijn begroot op € 1.461,-.