Uitspraak
OVERWEGINGEN
- Op 28 december 2007 heeft appellant een geldbedrag van 1.100.000,- dirham, omgerekend ca. € 100.000,-, gestort op een op zijn naam gestelde bankrekening in Marokko (Marokkaanse bankrekening).
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) van appellant, die contante stortingen en de aanschaf van auto’s heeft verzwegen. Appellant ontving bijstand vanaf 18 september 2006, waarbij zijn vermogen voorlopig was vastgesteld op € 4.600,- en het vrij te laten vermogen op € 580,-. De bijstand werd ingetrokken per 24 mei 2008, omdat appellant als zelfstandig exploitant van een zonnestudio was gaan werken.
In 2010 werd appellant veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf voor gewoonte-witwassen. Na deze veroordeling heeft de sociale recherche onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstand. Dit leidde tot de conclusie dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat hij beschikte over vermogen dat de vrij te laten grens overschreed. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft daarop de bijstand over de periode van 18 september 2006 tot en met 23 mei 2008 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd tot een bedrag van € 19.047,17.
De rechtbank Utrecht verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij betwistte dat hij over de relevante inkomsten of vermogen beschikte. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de stortingen op zijn rekeningen en de waarde van de auto’s niet van invloed waren op zijn recht op bijstand. De Raad bevestigde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden, waardoor het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en de kosten terug te vorderen.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.