ECLI:NL:CRVB:2014:734

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
5 maart 2014
Zaaknummer
12-5296 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die zich ziek had gemeld wegens rugklachten. Appellant, die voorheen als constructiebankwerker werkte, had zich per 22 januari 2010 ziek gemeld. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 16 november 2011, werd vastgesteld dat appellant lijdt aan rugklachten met uitstraling naar zijn rechterbeen, evenals andere aandoeningen zoals hypertensie en diabetes mellitus II. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant, ondanks zijn klachten, niet voldeed aan de criteria voor een WIA-uitkering, omdat hij per 20 januari 2012 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het Uwv bevestigde deze beslissing in een bestreden besluit op 28 februari 2012, waartegen appellant in beroep ging.

De rechtbank Arnhem verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de door het Uwv aangeduide functies passend waren voor appellant. In hoger beroep betoogde appellant dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat er geen informatie was opgevraagd bij zijn behandelend artsen. Hij bracht aanvullende medische stukken in, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was en dat de beperkingen van appellant niet waren onderschat. De Raad bevestigde de eerdere oordelen en oordeelde dat de informatie van de neuroloog geen aanleiding gaf voor zwaardere beperkingen op de datum in geding.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 5 maart 2014.

Uitspraak

12/5296 WIA
Datum uitspraak: 5 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
4 september 2012, 12/960 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. J.A.H. Theunissen heeft zich als gemachtigde gesteld en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Theunissen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, laatstelijk werkzaam als constructiebankwerker, heeft zich vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving per 22 januari 2010 ziek gemeld wegens rugklachten.
1.2. In het kader van de beoordeling van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellant op 16 november 2011 onderzocht door een verzekeringsarts, die heeft vastgesteld dat bij appellant sprake is van rugklachten met uitstraling naar zijn rechterbeen. Verder is appellant bekend met hypertensie, diabetes mellitus II, hypercholesterolemie en ritmestoornissen. In zijn rapport van
25 november 2011 overweegt de verzekeringsarts dat appellant, ondanks zijn lichamelijke klachten, niet voldoet aan de criteria voor het aannemen van geen duurzaam benutbare mogelijkheden. Rekening houdende met de ervaren klachten heeft deze arts geconcludeerd dat appellant aangewezen is op fysiek lichte en rugsparende werkzaamheden. De beperkingen zijn vervolgens neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Het hierop volgende arbeidskundig onderzoek heeft geleid tot de vaststelling dat het loonverlies minder dan 35% bedroeg. Bij besluit van 27 december 2011 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 20 januari 2012 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet WIA, omdat hij per die datum voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3. Het tegen het besluit van 27 december 2011 ingediende bezwaar is door het Uwv bij besluit van 28 februari 2012 (bestreden besluit), onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts J.H.N. Verheijen van 27 februari 2012, ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, kort samengevat, geen aanknopingspunten gevonden om te concluderen dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen onzorgvuldig is geweest of tot onjuiste vaststelling van de belastbaarheid van appellant heeft geleid. De rechtbank heeft in haar uitspraak aandacht besteed aan de door appellant in beroep overgelegde medisch informatie. De rechtbank achtte voorts de door de (bezwaar)arbeidsdeskundige geduide functies passend voor appellant.
3.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat sprake is van een onzorgvuldig medisch onderzoek nu de artsen van het Uwv geen informatie hebben opgevraagd bij de behandelend sector. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn beperkingen zijn onderschat heeft appellant nadere medische stukken in het geding gebracht.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het ten aanzien van appellant verrichte medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. Appellant is zowel door de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts heeft op basis van bevindingen uit eigen onderzoek vastgesteld dat bij appellant sprake is van rugklachten met uitstraling naar zijn rechterbeen en dat appellant klachten heeft op grond van zijn diabetes mellitus. De bezwaarverzekeringsarts heeft op grond van alle dossiergegevens alsmede de bevindingen uit zijn eigen onderzoek de conclusie van de verzekeringsarts onderschreven. In het rapport van 31 juli 2012 heeft bezwaarverzekeringsarts M.P.W. Kreté nog gereageerd op de in beroep overgelegde medische informatie en te kennen gegeven dat uit het multidisciplinair onderzoek van 12 juni 2012 geen duidelijk nieuwe medische gegevens naar voren komen.
4.2.
In hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht ziet de Raad geen reden om te oordelen dat de beperkingen van appellant op de datum in geding zijn onderschat. De in hoger beroep ingebrachte medische stukken leiden niet tot een ander oordeel. Voor de chronische (aspecifieke) lage rugklachten, die ook in de brieven van de
anesthesioloog-pijnspecialist Besse van 6 november 2012, de huisarts van 31 december 2012 en 1 november 2013 en de revalidatiearts N. Steinmeijer van 28 november 2013 en
13 december 2013 worden genoemd, zijn beperkingen opgenomen in de FML.
4.3.
Uit de overgelegde informatie van neuroloog dr. H.J.J.A. Bernsen van 25 oktober 2013 en 3 december 2013 blijkt dat uit een recent EMG onderzoek (24 oktober 2013) naar voren is gekomen dat bij appellant sprake is van diabetische polyneuropathie in de onderbenen en er ook aanwijzingen zijn voor carpaal tunnelsyndroom beiderzijds. Appellant stelt zich op het standpunt dat de polyneuropathie zich ook rond de datum in geding voordeed. De Raad merkt hierover op dat de verzekeringsarts in zijn rapport van 25 november 2011 uit een eerder rapport van de verzekeringsarts van 19 januari 2011 vermeldt dat appellant tintelingen in de vingers heeft, vooral ’s nachts, maar deze klachten komen in het rapport van
25 november 2011 onder het kopje “Huidige klachten” niet meer aan de orde. Dan ligt de nadruk op de rug-, been- en voetklachten en wordt vermeld dat appellant door zijn diabetes op bepaalde plekjes van zijn voet wat verminderd (doof) gevoel heeft en dat hij ’s nachts soms ook een kloppend pijngevoel in de voeten heeft. In de FML is in verband met de suikerziekte van appellant een beperking aangenomen ten aanzien van ’s nachts werken. Op grond van het ter zitting weergegeven gemotiveerde standpunt van de bezwaarverzekeringsarts Verheijden, zoals neergelegd in diens rapport van 21 januari 2014, dat de polyneuropathie op de datum in geding nog niet in belangrijke mate aanwezig was en nog geen grote belemmering veroorzaakte ten aanzien van het verrichten van arbeid, moet worden geoordeeld dat de informatie van neuroloog Bernsen geen aanleiding geeft voor zwaardere beperkingen op de datum in geding.
4.4.
De omstandigheid dat aan appellant per 6 maart 2013 alsnog een WIA-uitkering is toegekend, kan ook niet tot een ander oordeel leiden. Zoals appellant ter zitting te kennen heeft gegeven is zijn gezondheidstoestand na de datum in geding verslechterd.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde en in de FML beschreven beperkingen oordeelt de Raad, met de rechtbank, dat appellant per 20 januari 2012 in staat moet worden geacht de aan hem voorgehouden voorbeeldfuncties te vervallen.
4.6.
Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade moet dan ook worden afgewezen.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en
D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) H.J. Dekker
ew