ECLI:NL:CRVB:2014:732
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.J.T. van den Corput
- J.S. van der Kolk
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Weigering terug te komen van eerdere beëindiging zwangerschaps- en bevallingsuitkering op basis van onvoldoende nieuwe feiten
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen op een eerdere beslissing tot beëindiging van de zwangerschaps- en bevallingsuitkering van een werkneemster. De werkneemster, in dienst van appellante, had na haar bevalling op 23 september 2010 een uitkering ontvangen op basis van de Wet arbeid en zorg (Wazo). Na haar ziekmelding op 3 december 2010 met psychische klachten, weigerde het Uwv op 5 januari 2011 een Ziektewet-uitkering te verstrekken, omdat de klachten niet als arbeidsongeschiktheid door zwangerschap of bevalling konden worden aangemerkt. Appellante diende op 5 juli 2011 een nieuwe aanvraag in, maar het Uwv bleef bij zijn eerdere standpunt, wat leidde tot een rechtszaak.
De rechtbank Leeuwarden verklaarde het beroep van appellante ongegrond, en oordeelde dat de opname van de werkneemster in februari 2011 vanwege een psychose niet voldoende was om de eerdere beslissing te herzien. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe en overtuigende feiten waren die de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts konden ondermijnen. De psychische klachten van de werkneemster waren niet in overwegende mate te relateren aan de zwangerschap of bevalling, maar waren eerder het gevolg van persoonlijke omstandigheden die zich na de bevalling hadden voorgedaan.
De Raad benadrukte dat het bestuursorgaan bevoegd is om een verzoek om herziening van een eerder besluit inhoudelijk te behandelen, maar dat dit niet leidt tot een nieuwe toetsing van het oorspronkelijke besluit. De Raad concludeerde dat het Uwv in redelijkheid kon besluiten om niet terug te komen op zijn eerdere beslissing, en dat de rechtbank de zaak correct had beoordeeld. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep werd gedaan door een meervoudige kamer, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 5 maart 2014.