ECLI:NL:CRVB:2014:731

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
5 maart 2014
Zaaknummer
12-4808 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verkorting loonsanctie door het Uwv na onvoldoende re-integratie-inspanningen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een besloten vennootschap tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had op 10 maart 2011 een loonsanctie opgelegd aan appellante, omdat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht voor haar werknemer die ziek was. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. Vervolgens heeft appellante verzocht om verkorting van de loonsanctie, maar ook dit verzoek is door het Uwv afgewezen. De rechtbank heeft in haar uitspraak bevestigd dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellante haar tekortkomingen niet heeft hersteld en dat de loonsanctie gehandhaafd kon blijven.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij geen invloed heeft op de beperkingen van de werknemer en dat alle functies binnen het bedrijf zijn geprobeerd. Appellante stelt dat de werknemer uiteindelijk 100% arbeidsongeschikt is verklaard, wat volgens haar aantoont dat zij het maximale heeft gedaan. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de kwestie in deze procedure uitsluitend betrekking heeft op de weigering van het Uwv om de loonsanctie te verkorten. De Raad heeft vastgesteld dat er geen gronden zijn aangevoerd tegen de conclusies van de arbeidsdeskundigen dat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.

De Raad heeft ook opgemerkt dat de latere vaststelling van 100% arbeidsongeschiktheid van de werknemer niet betekent dat appellante in de relevante periode voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen termen aanwezig geacht voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

12/4808 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
19 juli 2012, 11/2241 (aangevallen uitspraak).
Partijen:
[naam besloten vennootschap] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 5 maart 2014

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. H. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2014. Appellante is met schriftelijke kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H.M.A. Swarts.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 10 maart 2011 heeft het Uwv het tijdvak waarin [naam werknemer] (werknemer) jegens appellante als werkgeefster recht heeft op loon tijdens ziekte, verlengd met 52 weken. Die verlenging - ook wel kortweg loonsanctie genoemd - is opgelegd in aansluiting op de normale wachttijd van 104 weken op de grond dat door appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht, terwijl daarvoor geen deugdelijke grond aanwezig is.
1.2. Appellante heeft tegen het besluit van 10 maart 2011 bezwaar gemaakt. Bij besluit van
1 juni 2011 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 10 maart 2011 ongegrond verklaard en de opgelegde loonsanctie gehandhaafd. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
1.3. Bij brief van 22 juni 2011 heeft appellante om verkorting van de loonsanctie verzocht. Het Uwv heeft bij besluit van 21 juli 2011 op dit verzoek afwijzend beslist. Daaraan is een arbeidskundig rapport van 19 juli 2011 ten grondslag gelegd.
1.4. Tegen het besluit van 21 juli 2011 is door appellante bezwaar gemaakt. Bij besluit van
14 september 2011 (het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar, onder verwijzing naar het rapport van 12 september 2011 van de bezwaararbeidsdeskundige, ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het Uwv op basis van de beschikbare gegevens terecht heeft geoordeeld dat appellante als werkgeefster haar tekortkomingen in haar re-integratie-inspanningen niet heeft hersteld en dat het besluit tot het weigeren van het verkorten van de loonsanctie in rechte stand kan houden.
3.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij als werkgeefster geen invloed op de beperkingen van werknemer kan uitoefenen, dat alle functies in het zeer grote bedrijf van appellante door hem zijn geprobeerd en dat uiteindelijk is gebleken dat hij iedere keer het oude niveau niet aankon en het nieuwe ook niet. Voorts is aangevoerd dat het Uwv bij brief van 19 juli 2012 heeft meegedeeld dat per 1 april 2012 de mate van arbeidsongeschiktheid van werknemer 100% is. Daaruit concludeert appellante dat zij wel degelijk het maximale heeft gedaan en dat het oorspronkelijke standpunt van de Arbodienst en appellante dat werknemer niet (meer) geschikt is daarmee ook door derden wordt bevestigd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In dit geding is uitsluitend aan de orde of het Uwv terecht heeft geweigerd de periode van de loonsanctie te verkorten. De bij besluit van 1 juni 2011 gehandhaafde oplegging van de loonsanctie maakt geen onderdeel van dit geding uit, omdat tegen dit besluit geen beroep bij de rechtbank is ingesteld en de rechtbank daarover derhalve geen beslissing heeft gegeven. De Raad moet dan ook van de juistheid van de opgelegde loonsanctie uitgaan.
4.2.
Het standpunt van het Uwv dat appellante de tekortkomingen in haar
re-integratie-inspanningen niet heeft hersteld is gebaseerd op de conclusies in het rapport van 19 juli 2011 van arbeidsdeskundige E.P. Palm en in de bezwaarfase op het rapport van
12 september 2011 van bezwaararbeidsdeskundige J. Langius. De arbeidsdeskundige Palm vermeldt in haar rapport dat bij de vorige beoordeling was aangegeven dat de tekortkomingen in de re-integratie-inspanningen hersteld zouden kunnen worden door de probleemanalyse bij te stellen en vervolgens een plan van aanpak te maken. De arbeidsdeskundige heeft geconstateerd dat het plan van aanpak met de bijbehorende analyses ontbreekt en daarop geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen nog onvoldoende waren. De bezwaararbeidsdeskundige heeft zich aangesloten bij deze conclusie. Daarbij heeft hij er (onder meer) op gewezen, dat er weliswaar een plan van aanpak van 28 juli 2009 bestaat, maar dat het juist de bedoeling was dat appellante een bijstelling maakte van dit plan van aanpak op basis van de nieuwe medische gegevens om tot een voldoende re-integratieresultaat te komen.
4.3.
De Raad leest in de hoger beroepsgronden van appellante, als hiervoor onder 3 weergegeven, uitsluitend grieven tegen de oplegging van de loonsanctie. Deze maakt, zoals in 4.1 is overwogen, geen onderdeel van dit geding uit. Er zijn geen gronden aangevoerd tegen de vaststellingen van de betrokken (bezwaar)arbeidsdeskundigen dat de tekortkomingen in de re-integratie-inspanningen niet zijn hersteld en dat daarom geen aanleiding bestaat de opgelegde loonsanctie te verkorten. Gelet hierop kan het hoger beroep niet slagen en dient de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking te komen.
4.4.
Strikt genomen ten overvloede merkt de Raad ter voorlichting van appellante nog wel op dat de omstandigheid dat werknemer per 1 april 2012 door het Uwv 100% arbeidsongeschikt wordt geacht en in aanmerking is gebracht voor een IVA-uitkering, niet tot de conclusie kan leiden dat appellante in de hier relevante periode voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. In dit verband verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 29 september 2010,
ECLI:NL:CRVB:2010:BN8780, waarin is geoordeeld dat de toekenning van een dergelijke uitkering achteraf heeft plaatsgevonden op basis van andere beoordelingsmaatstaven dan hier aan de orde.
5.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en
D.J. van der Vos als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) H.J. Dekker

QH