Uitspraak
19 juli 2012, 11/2241 (aangevallen uitspraak).
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een besloten vennootschap tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had op 10 maart 2011 een loonsanctie opgelegd aan appellante, omdat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht voor haar werknemer die ziek was. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. Vervolgens heeft appellante verzocht om verkorting van de loonsanctie, maar ook dit verzoek is door het Uwv afgewezen. De rechtbank heeft in haar uitspraak bevestigd dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellante haar tekortkomingen niet heeft hersteld en dat de loonsanctie gehandhaafd kon blijven.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij geen invloed heeft op de beperkingen van de werknemer en dat alle functies binnen het bedrijf zijn geprobeerd. Appellante stelt dat de werknemer uiteindelijk 100% arbeidsongeschikt is verklaard, wat volgens haar aantoont dat zij het maximale heeft gedaan. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de kwestie in deze procedure uitsluitend betrekking heeft op de weigering van het Uwv om de loonsanctie te verkorten. De Raad heeft vastgesteld dat er geen gronden zijn aangevoerd tegen de conclusies van de arbeidsdeskundigen dat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
De Raad heeft ook opgemerkt dat de latere vaststelling van 100% arbeidsongeschiktheid van de werknemer niet betekent dat appellante in de relevante periode voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen termen aanwezig geacht voor proceskostenvergoeding.