ECLI:NL:CRVB:2014:725
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.J.T. van den Corput
- J.S. van der Kolk
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de loongerelateerde WGA-uitkering en de zorgvuldigheid van de besluitvorming door het Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, die op 7 maart 2012 het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die zich sinds 27 augustus 2008 ziek heeft gemeld vanwege psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had bij besluit van 9 augustus 2010 vastgesteld dat appellant recht had op deze uitkering, maar dat hij 48,25% arbeidsongeschikt was. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was door grotere lichamelijke en psychische beperkingen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv de gezondheidssituatie van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen op de datum in geding niet onjuist had ingeschat. De Raad vond dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden meegewogen en dat er geen essentiële elementen in de rapportering waren gemist. De kritiek van appellant op de gekwalificeerdheid van de verzekeringsartsen en de hantering van het Schattingsbesluit werd niet gevolgd. De Raad concludeerde dat de besluitvorming door het Uwv zorgvuldig was en dat de beperkingen van appellant niet waren onderschat.
De uitspraak bevestigt dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant op basis van de beschikbare medische informatie en de rapporten van de verzekeringsartsen adequaat was. De Raad oordeelde dat er geen grond was om te concluderen dat appellant meer beperkt was dan vastgesteld door het Uwv, en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.