ECLI:NL:CRVB:2014:713

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2014
Publicatiedatum
4 maart 2014
Zaaknummer
11-6826 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een persoonsgebonden budget na misbruik

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft appellante, geboren in 1934, die hulpbehoevend is en in 2009 een persoonsgebonden budget (pgb) was toegekend voor de inkoop van zorg. Na vaststelling van misbruik van dit pgb heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam het budget stopgezet en zorg in natura aangeboden. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het college terecht heeft besloten om de keuzemogelijkheid voor een pgb in te trekken, gezien de zwaarwegende omstandigheden. Appellante, die analfabeet en dementerend is, zou niet in staat zijn om het pgb op een verantwoorde manier te besteden. De rechtbank concludeerde dat er geen veranderingen in de situatie waren die een andere beslissing rechtvaardigden.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij wel degelijk recht heeft op een pgb, maar de Raad heeft deze argumenten niet overtuigend geacht. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de omstandigheden van appellante, waaronder haar analfabetisme en dementie, voldoende reden gaven om de keuze voor een pgb te weigeren. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van verantwoorde besteding van zorgbudgetten en de rol van de gemeente in het waarborgen van de zorg voor kwetsbare personen. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

11/6826 WMO
Datum uitspraak: 26 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
3 november 2011, 11/165 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2013. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
Ingevolge artikel 1.6, eerste lid, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Rotterdam (Vmo) kan een voorziening worden verstrekt in natura, als een persoonsgebonden budget (pgb) of als voucher. Ingevolge het vierde lid van dit artikel heeft een persoon niet de mogelijkheid om voor een pgb te kiezen als er daarvoor overwegende bezwaren zijn als bedoeld in artikel 6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Van overwegende bezwaren is in ieder geval sprake onder meer indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de persoon zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van het pgb en deze hulp niet beschikbaar is.
2.
Appellante is in 1934 geboren en hulpbehoevend. Nadat was gebleken dat van het aan haar in 2009 toegekende pgb voor de inkoop van 11,5 uur per week zorg, misbruik was gemaakt, heeft het college bij besluit van 22 oktober 2010 het pgb stopgezet. Het college heeft tegelijk Thuiszorg Rotterdam verzocht deze 11,5 uur zorg in natura aan appellante te leveren.
Het tegen het besluit van 22 oktober 2010 ingestelde bezwaar heeft het college bij besluit van
23 december 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de omstandigheid dat er - naar appellante heeft erkend - in 2009 misbruik is gemaakt van het pgb, in dit specifieke geval voldoende grond oplevert om te oordelen dat zwaarwegende omstandigheden zich verzetten tegen de keuzemogelijkheid van appellante voor een pgb. Appellante is zelf wegens analfabetisme en dementie niet in staat tot verantwoorde besteding van het pgb en evenmin is aannemelijk gemaakt dat er ten opzichte van 2009 een verandering in de situatie is gekomen, zodanig dat ervan uit kan worden gegaan dat niet wederom het pgb niet ten bate van de haar toekomende zorg zal worden aangewend.
4.
Namens appellante is in hoger beroep aangevoerd dat er een gegronde reden is voor een pgb aanvraag, omdat appellante analfabeet is en ze niet in staat is tot een verantwoorde besteding van het pgb.
5.
De Raad is van oordeel dat de aangevoerde beroepsgronden het oordeel van de rechtbank ondersteunen en dus leiden tot een bevestiging van de aangevallen uitspraak.
6.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en A.J. Schaap en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2014.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) D.E.P.M. Bary

RB