ECLI:NL:CRVB:2014:685
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- B.M. van Dun
- M.I. ’t Hooft
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beëindiging van de WGA-uitkering en de medische onderbouwing daarvan
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die een WGA-uitkering ontving, was van mening dat zijn arbeidsongeschiktheid meer dan 35% was en dat hij recht had op voortzetting van zijn uitkering. De Raad oordeelde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van de appellant op 16 juni 2011 minder dan 35% was, en dat er geen sprake was van een onzorgvuldig medisch onderzoek. De Raad bevestigde de bevindingen van de deskundige, internist-endocrinoloog dr. K.P. Bouter, die in zijn rapporten concludeerde dat de functionele mogelijkheden van de appellant correct waren vastgesteld. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv op een toereikende medische grondslag berustte en dat de appellant in staat was de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts te betwijfelen en dat de argumenten van de appellant niet voldoende waren om de eerdere besluiten te weerleggen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.