ECLI:NL:CRVB:2014:682

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2014
Publicatiedatum
3 maart 2014
Zaaknummer
12-3916 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van plaatsing in een hogere functie binnen de politieorganisatie op basis van ervaring en competenties

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellant, werkzaam bij het Korps Landelijke Politiediensten, had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van de korpschef om hem te plaatsen in een hogere functie van senior vaktechnisch specialist. De appellant had gesolliciteerd naar deze functie, maar de korpschef oordeelde dat hij niet beschikte over de vereiste ervaring en competenties. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van de korpschef ongegrond verklaard.

De Raad overwoog dat de appellant niet kon aantonen dat hij geschikt was voor de functies waarvoor hij had gesolliciteerd. De Raad bevestigde dat de korpschef beoordelingsvrijheid heeft bij het bepalen van de geschiktheid van een werknemer voor een functie, en dat er in beginsel geen afdwingbare aanspraak bestaat op plaatsing in een hogere functie tijdens een reorganisatie. De Raad concludeerde dat de korpschef in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat de appellant niet over de benodigde ervaring en competenties beschikte, en dat er geen aanleiding was om de appellant de mogelijkheid te bieden een assessment te ondergaan.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep van de appellant af. De Raad oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was, aangezien de korpschef niet in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

12/3916 AW
Datum uitspraak: 27 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 7 juni 2012, 11/4057 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als korpsbeheerder van het Korps Landelijke Politiediensten. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellant heeft mr. W.J. Dammingh hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend en op verzoek van de Raad nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dammingh. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.J.M. Peters en drs. L.M. Rademakers.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant was aangesteld als [naam functie], bij het Korps landelijke politiediensten, schaal 9. Bij de belangstellingsregistratie in het kader van de centralisatie van de bedrijfsvoering (reorganisatie) heeft appellant als eerste voorkeur de functie [Naam functie B] opgegeven. Deze functie behoort tot de categorie senior vaktechnisch specialist, schaal 10. Als tweede functie heeft appellant de functie van[naam functie C.], schaal 10, genoemd en als derde voorkeur de functie van [naam functie C.], schaal 9. Appellant is bij besluit van 10 mei 2011 geplaatst in de functie van [naam functie C.], schaal 9. Bij besluit van 7 november 2011 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Aan deze besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant functievolger is van de functie van vaktechnisch specialist. Appellant wordt niet geplaatst op één van de functies van senior vaktechnisch specialist, op de grond dat hij niet beschikt over daarvoor de benodigde ervaring en competenties.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak, samengevat, aangevoerd dat hij ten onrechte niet is geplaatst op de functie van zijn eerste of tweede voorkeur. Appellant is voor deze functies geschikt of is daarvoor binnen twee jaar geschikt te maken. Op zijn minst had de korpschef door middel van een assessment appellant in de gelegenheid dienen te stellen aan te tonen dat hij voor deze functies over de vereiste competenties beschikt.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft, terecht, niet bestreden dat de functie van vaktechnisch specialist vergelijkbaar en uitwisselbaar is met de functie van [naam functie]. Op grond van artikel 55lb, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) diende appellant dan ook op de functie van vaktechnisch specialist te worden geplaatst. De functie van [Naam functie B], behorend tot de categorie senior vaktechnisch specialist, is niet vergelijkbaar en uitwisselbaar met de functie van [naam functie]. In de functie van [Naam functie B] ligt de nadruk immers op beleidsontwikkeling, terwijl de functie van eerste medewerker communicatie zich richt op de uitvoering van communicatie-activiteiten.
4.2.
Anders dan appellant meent, kan hij geen aanspraak ontlenen aan artikel 55o, tweede lid, van het Barp. In artikel 55lb, derde lid, wordt wel verwezen naar artikel 55o, maar is niet bepaald dat het bevoegde gezag bij de plaatsing op vergelijkbare en uitwisselbare functies rekening dient te houden met artikel 55o, tweede lid, van het Barp. Bij de horizontale plaatsing in het kader van de reorganisatie is dus de vraag of appellant binnen een termijn van twee jaar naar de functie van senior vaktechnisch specialist kan worden om-, her- of bijgeschoold niet van belang. Aan de voorzieningen bij reorganisaties in het Barp kan appellant geen aanspraak ontlenen op plaatsing in de functie van [Naam functie B] of van[naam functie C.].
4.3.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen, bestaat bij een reorganisatie in beginsel geen afdwingbare aanspraak op plaatsing in een hogere functie (uitspraak van 8 juli 1993, ECLI:NL:CRVB:1993:ZB4812). De beslissing van de korpschef om appellant niet te plaatsen op de seniorfuncties van vaktechnisch specialist is het resultaat van een beoordeling van de capaciteiten van appellant tegen de achtergrond van de functie-eisen. Daarbij heeft de korpschef beoordelingsvrijheid. De toetsing door de rechter is daarom terughoudend en beperkt tot de vraag of de korpschef niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen.
4.4
Voor de uitoefening van de functie van[naam functie C.], is een ruime ervaring in of met het recherchevak onontbeerlijk. Appellant beschikt niet over deze ervaring. Voor de uitoefening van de functies [Naam functie B] en[naam functie C.], dient appellant te beschikken over de competenties organisatiesensitiviteit en oordeelsvorming, wat volgens de korpschef niet het geval is. Appellant heeft laten zien in zijn beroepsuitoefening incidenteel gericht te zijn. Hij heeft niet laten zien in staat te zijn planmatig langetermijnstrategieën te kunnen bedenken en op die schaal belangenafwegingen te kunnen maken. Volgens de korpschef levert het ontbreken van de ervaring en competenties een te groot afbreukrisico op om appellant in een van deze functies te kunnen plaatsen.
4.5
Op grond van wat onder 4.4 is overwogen heeft de korpschef in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat appellant niet beschikt over de vereiste ervaring en competenties voor de functies van senior vaktechnisch specialist. Appellant heeft de Raad niet kunnen overtuigen van het tegendeel. Er bestond voor de korpschef onder deze omstandigheden dan ook geen aanleiding om appellant in de gelegenheid te stellen een assessment te ondergaan.
4.6
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en J.N.A. Bootsma en W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) T.A. Meijering

HD