ECLI:NL:CRVB:2014:678

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2014
Publicatiedatum
3 maart 2014
Zaaknummer
12-1841 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging aanspraak op zorg op grond van de AWBZ

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de aanspraak op zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor appellant. Appellant had eerder een persoonsgebonden budget voor persoonlijke verzorging en tijdelijk verblijf toegekend gekregen, maar deze aanspraak werd door de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) beëindigd. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat CIZ zich kon baseren op een medisch advies waaruit bleek dat er geen psychiatrische aandoening was die recht gaf op AWBZ-zorg. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij recht had op zorg, maar de Raad concludeert dat de rechtbank de gronden van appellant afdoende heeft besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen nieuwe medische informatie is overgelegd die de conclusie van CIZ zou kunnen ondermijnen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/1841 AWBZ
Datum uitspraak: 26 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
29 maart 2012, 11/3860 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant]te [woonplaats] (appellant)
de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2013. Appellant is, met bericht, niet verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Henneveld.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 21 oktober 2009 is aan appellant op grond van de Algemene Wet
Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) een persoonsgebonden budget voor persoonlijke verzorging, klasse 4, en verblijf tijdelijk, klasse 2, toegekend voor de periode van
21 oktober 2009 tot en met 20 oktober 2014. De grondslag voor de toegekende zorg is een psychiatrische aandoening.
1.2.
Bij besluit van 29 juli 2011 heeft CIZ de aanspraak van appellant op zorg op grond van
de AWBZ per 29 juli 2011 beëindigd.
1.3.
Bij besluit van 17 november 2011 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar van appellant
tegen het besluit van 29 juli 2011 onder verwijzing naar een medisch advies van
7 november 2011 ongegrond verklaard. De medisch adviseur is tot de conclusie gekomen dat er geen psychiatrische aandoening als grondslag voor AWBZ-zorg aanwijsbaar is, dat er geen sprake is van aantoonbare beperkingen in het functioneren door cognitieve problematiek en dat de somatische aandoeningen niet leiden tot de noodzaak van zorg op grond van de AWBZ.
1.4.
In verband met de gevolgen van een CVA heeft CIZ bij besluit van 10 november 2011
aan appellant een Zorgzwaartepakket VV09, klasse 7, toegekend voor de periode van
9 november 2011 tot en met 8 mei 2012.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat, gelet op het besluit van
10 november 2011, het geschil beperkt is tot het niet toekennen van zorg op grond van de AWBZ over de periode van 29 juli 2011 tot 9 november 2011. De rechtbank is van oordeel dat CIZ zich heeft kunnen baseren op het medisch advies van 7 november 2011. Dat advies is zorgvuldig tot stand gekomen, is voldoende daadkrachtig gemotiveerd en appellant heeft geen medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat de conclusies van de medisch adviseur onjuist zijn. De informatie in de door appellant overgelegde brief van neuroloog J. de Jonge van 16 januari 2012 ziet volgens de rechtbank niet op de periode in geding, maar op de gewijzigde situatie ten gevolge van het opgetreden CVA.
3.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen reeds in beroep is aangevoerd. Ook in hoger beroep stelt appellant dat hem over de periode van 29 juli 2011 tot 9 november 2011 ten onrechte een indicatie op grond van de AWBZ is onthouden, nu hij gelet op zijn medische beperkingen was aangewezen op zorg op grond van de AWBZ. Appellant verzet zich verder tegen de overweging van de rechtbank dat de brief van neuroloog De Jonge van 16 januari 2012 alleen ziet op de gewijzigde situatie na het doormaken van het CVA. De neuroloog behandelt in die brief ook de voorgeschiedenis zodat die brief tevens ziet op de periode in geding, aldus appellant.
4.1.
Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de gronden van beroep van appellant afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en voegt hier het volgende aan toe.
4.2.
Appellant heeft ook in hoger beroep geen medische stukken overgelegd die aanleiding geven om aan te nemen dat de door CIZ getrokken conclusie, dat er geen beperkingen zijn die leiden tot een indicatie, onjuist is. De Raad stelt verder vast dat de in de brief van neuroloog De Jonge van 16 januari 2012 beschreven voorgeschiedenis geen nieuwe medische informatie bevat ten aanzien van de hier aan de orde zijnde periode. Die informatie stond immers ook vermeld in de brief van intensivist A.N. Roos van 14 oktober 2011 en deze informatie heeft de medisch adviseur in zijn oordeelsvorming betrokken.
4.3.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESSLISNG

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en A.J. Schaap en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2014.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) D.E.P.M. Bary
JvC