ECLI:NL:CRVB:2014:651

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2014
Publicatiedatum
28 februari 2014
Zaaknummer
12-4373 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag arrangement C van de Regeling Arrangementen tweede carrière na SBF bij DJI

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 1 juni 1995 werkzaam was in een substantieel bezwarende functie bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), had in augustus 2010 een aanvraag ingediend voor arrangement C van de Regeling Arrangementen tweede carrière na SBF bij DJI. De aanvraag werd afgewezen omdat de appellant op dat moment niet meer in dienst was bij DJI en dus niet voldeed aan de voorwaarden van de Regeling. De Raad oordeelde dat de appellant niet kon vertrouwen op de mogelijkheid om arrangement C aan te vragen, ondanks dat zijn leidinggevende hem de gelegenheid had gegeven om dit te doen. Er was geen sprake van een ondubbelzinnige toezegging van een bevoegd orgaan dat de appellant in aanmerking zou komen voor het arrangement. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat de Regeling bedoeld is voor ambtenaren die al langere tijd in een SB-functie werkzaam zijn en dat de beëindiging van het dienstverband van de appellant niet met het oog op de Regeling was gebeurd. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/4373 AW
Datum uitspraak: 27 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
28 juni 2012, 11/1844 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Minister van Veiligheid en Justitie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C.A. Keulers hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Keulers. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.H. Sanders en C. Bal.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was sinds 1 juni 1995 werkzaam in een substantieel bezwarende functie (SB-functie), laatstelijk als senior transportgeleider bij de dienst Vervoer en Ondersteuning van de dienst Justitiële Inrichtingen (DJI).
1.2. Op 4 december 2009 heeft appellant een hoorgesprek gehad over vermoedelijk gepleegd plichtsverzuim.
1.3. Op 10 februari 2010 heeft appellant in het kader van de Regeling Arrangementen tweede carrière na SBF bij DJI (Regeling) een belangstellingsregistratiegesprek gevoerd, waarin hij zijn belangstelling voor arrangement C (geen opleiding gericht op een nieuwe baan, geen baangarantie; SBF loopbaanpremie) kenbaar heeft gemaakt.
1.4. Op 19 februari 2010 heeft appellant mede naar aanleiding van een inmiddels uitgebrachte rapportage van het Bureau Integriteit en Veiligheid (BIV) een tweede hoorgesprek gehad. Daarin is appellant geconfronteerd met de bevindingen van het BIV dat hij werd verdacht van verschillende schendingen van de integriteit. Aan het slot van dit gesprek is appellant, in afwachting van nadere disciplinaire maatregelen, per direct de toegang tot de dienstgebouwen ontzegd.
1.5. Nadat appellant te kennen had gegeven zelf ontslag te willen nemen, hebben de minister en hij op 29 maart 2010 een vaststellingsovereenkomst ondertekend over het in gezamenlijkheid en onder voorwaarden beëindigen van het dienstverband van appellant. Zij zijn onder meer overeengekomen dat de minister appellant op zijn verzoek per 1 mei 2010 eervol ontslag verleent en dat hij tot die datum is vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden. En verder dat zij na uitvoering van de overeenkomst, behoudens de wettelijke en de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, jegens elkaar geen verdergaande verplichtingen hebben uit hoofde van het tussen hen bestaande dienstverband en de wijze van beëindiging daarvan. Daarbij hebben zij elkaar over en weer finale kwijting verleend. Ter uitvoering van deze overeenkomst heeft de minister appellant op zijn verzoek per 1 mei 2010 eervol ontslag verleend.
1.6. Op 2 augustus 2010 heeft appellant arrangement C van de Regeling aangevraagd. Bij besluit van 29 september 2010, na bezwaar met een uitvoeriger motivering gehandhaafd bij besluit van 18 maart 2011 (bestreden besluit), heeft de minister deze aanvraag afgewezen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij 15 jaar een SB-functie heeft gehad, dat hij moest doorstromen naar een tweede carrière, dat uitstroom op zich voldoende grond is om voor een loopbaanpremie van 100% en een bonus van 50% van zijn jaarbezoldiging in aanmerking te komen, ongeacht het vertrekmotief en de gesloten vaststellingsovereenkomst. Als hij geen rechten had kunnen ontlenen aan de Regeling, dan had de minister hem daar tijdig op moeten wijzen. Door mee te werken aan het indienen van de aanvraag heeft zijn leidinggevende bij hem het vertrouwen gewekt dat hij aanspraak kon maken op het gekozen arrangement uit de Regeling.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Regeling is van toepassing op ambtenaren die al langere tijd bij DJI werkzaam zijn in een SB-functie en heeft als doel het stimuleren van uitstroom uit een SB-functie naar een tweede carrière in een niet SB-functie, om zo vroegtijdige uittreding te verminderen. Anders dan appellant meent wordt uitstroom bevorderd, maar niet verplicht gesteld en kan het vertrekmotief bij de toepassing van de Regeling wel degelijk een rol spelen.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het dienstverband van appellant niet met het oog op het door de Regeling beoogde doel is beëindigd. Appellant heeft daarentegen onder dreiging van mogelijke disciplinaire maatregelen de eer aan zichzelf gehouden en verzocht om hem per 1 mei 2010, de datum waarop hij bij een particulier beveiligingsbedrijf in dienst is getreden, eervol ontslag te verlenen.
4.3.
Dat in de vaststellingsovereenkomst, waarbij partijen elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend, niet is vermeld dat appellant geen aanspraak kon maken op een arrangement uit de Regeling betekent geenszins dat appellant daaraan het vertrouwen kon ontlenen dat het verlenen van finale kwijting hier ook betrekking had op eventuele aanspraken op een arrangement. In de gegeven omstandigheden had het op de weg van appellant gelegen om eventuele onduidelijkheden daarover vóór het ondertekenen van de overeenkomst op te helderen.
4.4.
Appellant was al enige maanden niet meer bij DJI in dienst toen hij in augustus 2010 uiteindelijk de aanvraag om toekenning van arrangement C heeft ingediend. Hij was op dat moment geen in een SB-functie bij DJI werkzame ambtenaar meer, zodat de Regeling niet meer op hem van toepassing was. Dat zijn leidinggevende hem desondanks de gelegenheid heeft gegeven om een aanvraag in te dienen is wellicht verwarrend geweest voor appellant,
maar daaraan kon hij niet het vertrouwen ontlenen dat zijn aanvraag ook zou worden gehonoreerd. Ook anderszins is van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige toezegging, afkomstig van een tot beslissen bevoegd orgaan, dat appellant in aanmerking zou komen voor arrangement C niet gebleken.
4.5.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en J.N.A. Bootsma en W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) T.A. Meijering

HD