ECLI:NL:CRVB:2014:649
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.Th. Wolleswinkel
- J.N.A. Bootsma
- B.J. van de Griend
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de SBF-regeling en de gevolgen voor ambtenaren met een substantieel bezwarende functie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtmatigheid van besluiten van de Minister van Veiligheid en Justitie omtrent de SBF-regeling werd beoordeeld. Appellant, geboren op 20 februari 1950, was werkzaam in een substantieel bezwarende functie en ontving een SBF-uitkering. De Minister had appellant buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging verleend en de hoogte van de SBF-uitkering vastgesteld. Appellant betwistte de einddatum van de SBF-uitkering en stelde dat hij onjuist was geïnformeerd over de duur van de uitkering.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de SBF-regeling een algemeen verbindend voorschrift is en dat de inhoud of wijze van totstandkoming van deze regeling geen ernstige feilen vertoont. De Raad benadrukte dat de besluiten tot het verlenen van buitengewoon verlof en het SBF-ontslag gebonden besluiten zijn, waarbij geen ruimte is voor individuele keuzes of omstandigheden. De Raad concludeerde dat de informatievoorziening door de Minister, hoewel laakbaar, niet afdoet aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
Appellant had geen gronden aangevoerd tegen de hoogte van de SBF-uitkering en de Raad bevestigde dat de uitkering netto minder bedraagt dan 80% van de netto bezoldiging door fiscale inhoudingen. De Raad oordeelde dat de einddatum van de SBF-uitkering correct was vastgesteld en dat appellant niet het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen aan een e-mail van een personeelsadviseur. Het hoger beroep van appellant werd verworpen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.