ECLI:NL:CRVB:2014:643
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.Th. Wolleswinkel
- J.N.A. Bootsma
- B.J. van de Griend
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de SBF-regeling en de gevolgen voor ambtenaren met een substantieel bezwarende functie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, geboren op 21 februari 1950, was werkzaam in een substantieel bezwarende functie bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Hij had in 2010 buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging gekregen, met een SBF-uitkering vastgesteld op € 3.116,90 bruto per maand. De einddatum van deze uitkering was bepaald op 1 mei 2013. De appellant was het niet eens met de hoogte van de SBF-uitkering en de wijze waarop deze was vastgesteld, en stelde dat hij niet de mogelijkheid had gekregen om langer door te werken. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
De Raad overwoog dat de SBF-regeling een algemeen verbindend voorschrift is en dat de rechter terughoudend moet zijn in het respecteren van de belangenafweging door de wetgever. De Raad concludeerde dat er geen ernstige feilen waren in de SBF-regeling die de rechtmatigheid van het besluit konden aantasten. De appellant had geen verzoek ingediend om langer door te werken, en de rechtbank had terecht geoordeeld dat de informatievoorziening door de minister, hoewel laakbaar, niet afdeed aan de rechtmatigheid van het besluit. De Raad bevestigde dat de appellant met de SBF-regeling en de bijbehorende bepalingen in staat was om een pensioen te financieren tot zijn 65e verjaardag.
Uiteindelijk werd het hoger beroep van de appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen grond voor schadevergoeding of proceskostenveroordeling, en de Raad besloot dat de uitspraak openbaar werd gedaan.