ECLI:NL:CRVB:2014:624
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.B.J. van der Ham
- J.F. Bandringa
- Y.J. Klik
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de maatregel van bijstandsverlaging wegens beëindiging van werkzaamheden door appellant
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin de rechtbank het beroep van appellanten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas ongegrond heeft verklaard. Appellanten ontvingen bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en hebben in 2011 werkzaamheden verricht bij een uitzendbureau. Op 28 juli 2011 heeft appellant zijn werkplek zonder toestemming verlaten, wat leidde tot een conflict met zijn leidinggevende. Het college heeft vervolgens de bijstand van appellanten met 100% verlaagd gedurende een maand, omdat appellant door eigen toedoen zijn werk niet heeft behouden. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen deze maatregel, maar het college heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beslissing van het college bevestigd, waarop appellanten in hoger beroep zijn gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. De Raad oordeelt dat appellant niet voldoende heeft aangetoond dat zijn werkzaamheden door medische redenen zijn beëindigd. De Raad stelt vast dat appellant zijn werk heeft gestaakt zonder zich ziek te melden en dat hij geen contact heeft opgenomen met zijn contactpersonen bij de afdeling Werk en Inkomen. Hierdoor is de Raad van mening dat appellant verwijtbaar heeft gehandeld. De opgelegde maatregel van bijstandsverlaging is in overeenstemming met de verordening en de Raad ziet geen aanleiding om deze disproportioneel te achten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.