ECLI:NL:CRVB:2014:621

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2014
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
12-3102 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand en de gevolgen van het niet tijdig indienen van een aanvraag

In deze zaak gaat het om de toekenning van bijstand aan appellanten die vanaf 12 april 2010 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellanten verhuisden op 29 oktober 2010 en dienden op 2 november 2010 een aanvraag om bijstand in, maar trokken deze aanvraag op 9 december 2010 in. Op 1 februari 2011 meldden zij zich opnieuw voor bijstand, maar dienden pas op 21 maart 2011 een nieuwe aanvraag in. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas kende hen bijstand toe met ingang van de datum van de aanvraag, en niet vanaf de datum van melding, omdat appellanten niet zo spoedig mogelijk een aanvraag hadden ingediend. Het college stelde dat appellanten in de periode van 2 november 2010 tot 1 februari 2011 over voldoende middelen beschikten, onder andere door kinderopvangtoeslag en huurtoeslag, en dat hen dit te verwijten viel.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep voerden appellanten aan dat zij in de relevante periode niet over voldoende middelen beschikten, omdat zij de kinderopvangtoeslag moesten terugbetalen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat bijstand met terugwerkende kracht verleend zou worden. De Raad bevestigde dat appellanten de aanvraag niet zo spoedig mogelijk hadden ingediend en dat de redenen voor het afzeggen van afspraken met hun werkcoach niet verschoonbaar waren. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

12/3102 WWB, 12/3103 WWB
Datum uitspraak: 25 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 25 mei 2012, 11/1111 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [Appellante] (appellante) beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2014. Voor appellanten is verschenen mr. Verstraten. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
S.R. Schipperheijn.

OVERWEGINGEN

1.
Appellanten ontvingen van het college van burgemeester en wethouders van Helmond vanaf 12 april 2010 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden. Op 29 oktober 2010 zijn appellanten verhuisd van de gemeente [gemeente 1.] naar de gemeente [gemeente 2.]. Op 2 november 2010 hebben appellanten zich gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand en op 26 november 2010 hebben appellanten bij het college een aanvraag om bijstand ingediend. Op 9 december 2010 hebben appellanten, na een gesprek met een bijstandsconsulent en een preventiemedewerker, de aanvraag van 26 november 2010 ingetrokken.
1.1.
Op 1 februari 2011 hebben appellanten zich vervolgens opnieuw gemeld voor bijstand met ingang van 2 november 2010. Op 21 maart 2011 hebben appelanten bij het college een daartoe strekkende aanvraag ingediend. Bij besluit van 27 april 2011 heeft het college appellanten met ingang van 21 maart 2011 bijstand toegekend naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Bij besluit van 15 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 27 april 2011 ongegrond verklaard. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellanten niet zo spoedig mogelijk na de datum van melding een aanvraag om bijstand hebben ingediend en dat hen dit te verwijten valt. Appellanten hebben zonder goede reden afspraken met hun werkcoach op 15 februari 2011 en op 14 maart 2011 afgezegd. Het college is daarom bij de toekenning van bijstand niet uitgegaan van de datum van melding maar van de dag dat de aanvraag is ingediend. De afwijzing van de aanvraag over de periode van 2 november 2010 tot 1 februari 2011 is gebaseerd op het standpunt dat appellanten in deze periode over voldoende middelen beschikten in de vorm van kinderopvangtoeslag en huurtoeslag om in de bestaanskosten te kunnen voorzien.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellanten hebben in hoger beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. Appellanten beschikten in de periode van 2 november 2010 tot 1 februari 2011 niet over voldoende middelen om in de kosten van levensonderhoud te kunnen voorzien, nu zij de kinderopvangtoeslag aan de belastingdienst moeten terugbetalen. In ieder geval verkeerden appellanten vanaf 1 februari 2011 in bijstandbehoevende omstandigheden omdat op 31 januari 2011 door de deurwaarder beslag is gelegd op de kinderopvangtoeslag. Het afzeggen van de afspraken met de werkcoach op 15 februari 2011 en op 14 maart 2011 is verklaarbaar en niet verwijtbaar.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Periode van 2 november 2010 tot 1 februari 2011
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad over toepassing van artikel 43 en 44 van de WWB (uitspraak van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690) bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.2.
Op de aanvrager van bijstand rust de last aannemelijk te maken dat sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat in afwijking van de hoofdregel bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend. Daarin zijn appellanten niet geslaagd. Dat sprake is van bijstandbehoevendheid is niet gebleken. Vaststaat dat appellanten over de periode hier in geding beschikten over kinderopvangtoeslag en huurtoeslag waarmee zij over middelen beschikten om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Appellanten hebben gesteld dat de beide toeslagen zijn teruggevorderd. Dit maakt het vorenstaande niet anders aangezien de terugvordering van de toeslagen onverlet laat dat appellanten over de in geding zijnde periode daadwerkelijk over deze toeslagen konden beschikken. Van de kant van het college is toegezegd dat het recht op bijstand over de in geding zijnde periode opnieuw zal worden beoordeeld wanneer appellanten de kinderopvangtoeslag moeten terugbetalen. Appellanten hebben in beroep diverse stukken van de belastingdienst overgelegd waaruit blijkt dat van appellanten wegens stopzetting van de toeslag over 2011 een bedrag van
€ 4.770,- aan kinderopvangtoeslag wordt teruggevorderd. Het college heeft op goede gronden besloten dat dit geen aanleiding vormt om tot herbeoordeling van het recht op bijstand over de hier van belang zijnde periode over te gaan, nu uit de stukken van de belastingdienst niet duidelijk is geworden op welke periode de terugvordering ziet. Dat appellanten niet meer informatie hebben gekregen van de belastingdienst hoewel zij daarvoor, naar eigen zeggen, diverse verzoeken hebben ingediend, komt voor hun risico. Tevens is van belang dat appellanten in ieder geval vanaf 9 december 2010 ervan op de hoogte waren dat zij de huurtoeslag en de kinderopvangtoeslag ten onrechte ontvingen, doch dat de kinderopvangtoeslag eerst op 7 april 2011 is stopgezet.
Periode van 1 februari 2011 tot 21 maart 2011
4.3.
In artikel 44, derde lid, van de WWB is bepaald dat indien de belanghebbende de aanvraag niet zo spoedig mogelijk indient nadat hij zich heeft gemeld en hem dit te verwijten valt, het college in afwijking van het eerste lid kan besluiten dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag dat de aanvraag is ingediend.
4.4.
Door pas op 21 maart 2011 bijstand aan te vragen, hebben appellanten de aanvraag niet zo spoedig mogelijk na de melding op 1 februari 2011 ingediend. In wat appellanten hebben aangevoerd is geen aanknopingspunt te vinden voor de conclusie dat appellanten hiervan geen verwijt kan worden gemaakt. De door appellanten gegeven redenen voor het afzeggen van de afspraken met hun werkcoach op 15 februari 2011 en op 14 maart 2011, te weten dat zij geen geld hadden voor een buskaartje onderscheidenlijk dat de kinderen ziek waren en er geen oppas beschikbaar was, zijn geen verschoonbare redenen voor het niet verschijnen op de afspraken. Dat op 31 januari 2011 beslag is gelegd op de kinderopvangtoeslag, doet aan het vorenstaande niet af.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep van appellanten niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.F. Bandringa en
Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2014.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) P.J.M. Crombach

HD