ECLI:NL:CRVB:2014:607
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ziekengeld en geschiktheid voor arbeid na WIA-beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante. De appellante had zich ziek gemeld na een operatie aan haar rechtervoet en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde de uitkering per 20 juni 2012, omdat appellante weer geschikt werd geacht voor de geselecteerde functies op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante geen medische stukken had overgelegd die het standpunt van het Uwv konden weerleggen. De bezwaarverzekeringsarts had in een rapport van 8 januari 2013 geconcludeerd dat appellante op de datum in geding in staat was om ten minste één van de geselecteerde functies te vervullen. De functies waren fysiek en psychisch niet belastend en parttime. De Raad oordeelde dat het standpunt van de behandelend psychotherapeut, drs. A. Beekman, niet leidend was, omdat dit niet voldoende gemotiveerd was. Bovendien was een door appellante aangekondigd rapport van haar medisch adviseur, G.J. Kruithof, over de ZW-beoordeling niet ingediend.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter, en de leden M. Greebe en C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van griffier H.J. Dekker.