ECLI:NL:CRVB:2014:607

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2014
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
13-1506 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld en geschiktheid voor arbeid na WIA-beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante. De appellante had zich ziek gemeld na een operatie aan haar rechtervoet en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde de uitkering per 20 juni 2012, omdat appellante weer geschikt werd geacht voor de geselecteerde functies op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante geen medische stukken had overgelegd die het standpunt van het Uwv konden weerleggen. De bezwaarverzekeringsarts had in een rapport van 8 januari 2013 geconcludeerd dat appellante op de datum in geding in staat was om ten minste één van de geselecteerde functies te vervullen. De functies waren fysiek en psychisch niet belastend en parttime. De Raad oordeelde dat het standpunt van de behandelend psychotherapeut, drs. A. Beekman, niet leidend was, omdat dit niet voldoende gemotiveerd was. Bovendien was een door appellante aangekondigd rapport van haar medisch adviseur, G.J. Kruithof, over de ZW-beoordeling niet ingediend.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter, en de leden M. Greebe en C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van griffier H.J. Dekker.

Uitspraak

13/1506 ZW
Datum uitspraak: 26 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
7 februari 2013, 12/10562 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats](appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.P. van Geffen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 12/5139 WIA plaatsgehad op
15 januari 2014, waar appellante is verschenen bijgestaan door mr. Van Geffen en het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.
Voor appellante is geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontstaan, omdat zij met ingang van 6 januari 2012 minder dan 35% arbeidsongeschiktheid is. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van
26 februari 2014 in de zaak 12/5139 WIA.
2.
Appellante heeft zich op 13 maart 2012, vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld in verband met een operatie aan haar rechtervoet. Bij besluit van 13 juni 2012 heeft het Uwv de uitkering van appellante op grond van de Ziektewet (ZW) per 20 juni 2012 beëindigd, omdat zij weer geschikt is voor de voor haar geselecteerde functies op grond van de Wet WIA. Bij besluit van 2 oktober 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Er heeft volgens de rechtbank een zorgvuldig medisch onderzoek plaatsgevonden waarbij informatie van de behandelend sector is meegewogen en waarover op inzichtelijke wijze is gerapporteerd. Aan de conclusie in het rapport van behandelend psychotherapeut drs. A. Beekman van 28 juni 2012, dat appellante niet goed meer inzetbaar is op de arbeidsmarkt, kan volgens de rechtbank geen doorslaggevende betekenis worden toegekend omdat een psycholoog geen arts is. Het door appellante ingediende rapport van medisch adviseur G.J. Kruithof van 4 februari 2013, doet geen verslag van eigen onderzoek, gaat volgens de rechtbank vooral in op de WIA-beoordeling en niet op de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts in verband met de ZW-beoordeling en de fysieke klachten.
4.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij als gevolg van haar klachten niet in staat is om arbeid te verrichten. Zij kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de informatie van Beekman. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij in hoger beroep een rapport van haar huisarts van 23 april 2013 en een rapport van Beekman van 23 mei 2013 overgelegd.
5.
Het Uwv heeft in de rapporten geen aanleiding gezien voor een nadere reactie, omdat deze rapporten een herhaling zijn van de informatie die eerder aan de bezwaarverzekeringsarts is verstrekt.
6.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na het volbrengen van de voorgeschreven wachttijd blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die zijn geselecteerd bij de schatting in het kader van de Wet WIA. In dit geding staat daarom de vraag centraal of de belastbaarheid van appellante op 20 juni 2012 zodanig was, dat zij (weer) in staat was ten minste één van de geselecteerde functies te vervullen.
6.2.
Het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit wordt onderschreven. Appellante heeft geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat het standpunt van het Uwv, dat de medische situatie van appellante op de datum in geding niet anders was dan die ten tijde van de WIA-beoordeling, onjuist is. De bezwaarverzekeringsarts heeft in een rapport van 8 januari 2013 gemotiveerd dat appellant op de datum in geding in staat was ten minste één van de op grond van de Wet WIA geselecteerde functies te vervullen. De functies zijn fysiek en psychisch niet belastend en zijn parttime functies. Het standpunt van Beekman over de inzetbaarheid voor arbeid is niet leidend en is niet nader gemotiveerd. Een door appellante aangekondigd nader rapport van Kruithof over de ZW-beoordeling is uitgebleven. Het Uwv heeft terecht de ZW-uitkering van appellante met ingang van
20 juni 2012 beëindigd.
6.3.
Uit hetgeen is overwogen in 6.1 en 6.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en M. Greebe en
C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2014.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) H.J. Dekker

HD