ECLI:NL:CRVB:2014:598

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2014
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
12-5139 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die sinds 30 december 2009 arbeidsongeschikt is door een operatie aan haar rechtervoet en bijkomende psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 12 oktober 2011 vastgesteld dat appellante met ingang van 6 januari 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat leidde tot een ongegrondverklaring van haar bezwaar op 5 maart 2012. De rechtbank 's-Gravenhage heeft de eerdere uitspraak van het Uwv bevestigd, waarop appellante in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 15 januari 2014 heeft appellante haar standpunt herhaald, waarbij zij verwees naar rapporten van haar psychotherapeut en anesthesioloog. Het Uwv heeft echter betoogd dat er geen nieuwe medische informatie is die de eerdere beoordeling van de verzekeringsartsen zou ondermijnen. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapporten aangegeven dat de medische situatie van appellante niet is veranderd en dat de eerdere conclusies over haar belastbaarheid en geschiktheid voor arbeid nog steeds van toepassing zijn.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig hebben gehandeld en dat er geen reden is om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad heeft vastgesteld dat de functies die aan appellante zijn aangeboden, niet vereisen dat zij langer dan een half uur achtereen staat of loopt, en dat de functies overwegend zittend zijn. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/5139 WIA
Datum uitspraak: 26 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
8 augustus 2012, 12/2455 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.P.W. van Bohemen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 13/1506 ZW plaatsgehad op 15 januari 2014, waar appellante is verschenen bijgestaan door mr. A.P. van Geffen en het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante is op 30 december 2009 uitgevallen voor haar werkzaamheden medewerker postkamer voor 20 uur per week als gevolg van een operatie aan haar rechtervoet en daardoor ontstane aanhoudende pijnklachten. Daarnaast achtte zij zich ongeschikt voor arbeid in verband met psychische klachten, concentratie- en vermoeidheidsklachten.
2.
Bij besluit van 12 oktober 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij met ingang van 6 januari 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 5 maart 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De opvatting van appellante dat haar beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) door het Uwv zijn onderschat, is volgens de rechtbank niet met medische stukken onderbouwd. De rechtbank heeft het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts gevolgd dat voldoende beperkingen zijn vastgesteld ten aanzien van de voetklachten, de psychische klachten en de persoonlijkheidsstoornis.
4.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij als gevolg van haar klachten niet in staat is om arbeid te verrichten. Zij heeft verwezen naar een rapport van psychotherapeut drs. A. Beekman van 28 juni 2012 en twee rapporten van anesthesioloog
R. Baron van 18 januari 2011 en van 12 maart 2012. Het medische onderzoek van de verzekeringsartsen van het Uwv is volgens appellante onzorgvuldig geweest, omdat het verschil van inzicht tussen Beekman en de verzekeringsarts groot is en de verzekeringsarts geen contact heeft opgenomen met Beekman.
5.
Het Uwv heeft in hoger beroep een reactie van de bezwaarverzekeringsarts van
13 november 2013 ingediend en verwezen naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 7 februari 2012. Er is volgens de bezwaarverzekeringsarts geen nieuwe medische informatie beschikbaar gekomen met betrekking tot de datum in geding. Hij heeft erop gewezen dat uit het rapport van reumatoloog J.J. van Hilten van 15 juli 2011 blijkt van het ontstaan van een Complex Regionaal Pijnsyndroom (CRPS) na de voetoperatie in 2010, maar ook dat het CPRS bij onderzoek in juli 2011 niet meer aanwezig is.
6.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
In hoger beroep heeft appellante de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden in essentie herhaald. Dat de verzekeringsartsen van het Uwv geen contact hebben opgenomen met Beekman staat de zorgvuldigheid van het medische onderzoek niet in de weg. Het behoort tot de expertise van een verzekeringsarts om (ook) onderzoek te doen naar psychische klachten en de verzekeringsarts beschikte over voldoende informatie om tot een zorgvuldig oordeel te kunnen komen. Uit de informatie van Beekman van 28 juni 2012 blijkt niet dat sprake is van een veranderde gezondheidssituatie. Het behoort bovendien niet tot de expertise van een psychotherapeut om uitspraken te doen over de inzetbaarheid voor arbeid in verband met een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. Ten aanzien van de pijnklachten aan de rechtervoet heeft appellante geen informatie ingediend waaruit blijkt dat het standpunt van het Uwv onjuist is. Met de pijnklachten aan de rechtervoet heeft het Uwv bij het vaststellen van de belastbaarheid voor arbeid van appellante in de FML rekening gehouden door haar gedurende niet langer dan ongeveer een half uur achtereen in staat te achten te lopen en te staan. Ook ten aanzien van de overige geclaimde klachten van appellante zijn er door haar in hoger beroep geen medische stukken ingediend op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de juistheid van de medische beoordeling en de in de FML vastgestelde beperkingen en belastbaarheid voor arbeid van appellante ten tijde in geding.
6.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML zijn er geen redenen om te twijfelen aan het oordeel van de rechtbank over de (medische) geschiktheid van de functies. In de functies wordt niet vereist dat langer dan een half uur achtereen wordt gestaan of gelopen. De aan de schatting ten grondslag gelegde functies stikster meubelkleding, assemblagemedewerker en bestucker zijn overwegend zittende functies. De bezwaararbeidsdeskundige heeft de signaleringen, die duiden op eventuele overschrijdingen van de belastbaarheid, voldoende toegelicht.
6.3.
Uit hetgeen is overwogen in 6.1 en 6.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en M. Greebe en
C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2014.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) H.J. Dekker

HD