ECLI:NL:CRVB:2014:598
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige grondslagen
In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die sinds 30 december 2009 arbeidsongeschikt is door een operatie aan haar rechtervoet en bijkomende psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 12 oktober 2011 vastgesteld dat appellante met ingang van 6 januari 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat leidde tot een ongegrondverklaring van haar bezwaar op 5 maart 2012. De rechtbank 's-Gravenhage heeft de eerdere uitspraak van het Uwv bevestigd, waarop appellante in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 15 januari 2014 heeft appellante haar standpunt herhaald, waarbij zij verwees naar rapporten van haar psychotherapeut en anesthesioloog. Het Uwv heeft echter betoogd dat er geen nieuwe medische informatie is die de eerdere beoordeling van de verzekeringsartsen zou ondermijnen. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapporten aangegeven dat de medische situatie van appellante niet is veranderd en dat de eerdere conclusies over haar belastbaarheid en geschiktheid voor arbeid nog steeds van toepassing zijn.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig hebben gehandeld en dat er geen reden is om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad heeft vastgesteld dat de functies die aan appellante zijn aangeboden, niet vereisen dat zij langer dan een half uur achtereen staat of loopt, en dat de functies overwegend zittend zijn. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.