ECLI:NL:CRVB:2014:588
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens overschrijding vermogensgrens en schending inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die sinds 23 januari 1998 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanleiding voor de intrekking was een melding dat appellant eigenaar zou zijn van een woning in Marokko. Na een onderzoek door de sociale recherche van de gemeente Amersfoort, waarin onder andere dossieronderzoek en verhoren zijn uitgevoerd, concludeerde het college dat appellanten hun inlichtingenverplichting hadden geschonden door het niet melden van hun vermogen, dat de vermogensgrens overschreed. Het college stelde het vermogen van appellanten vast op € 92.279,31 en besloot de bijstand over de periode van 23 januari 1998 tot 1 juli 2010 in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen.
Appellanten gingen in beroep tegen de besluiten van het college, maar de rechtbank verklaarde hun beroepen ongegrond. In hoger beroep voerden appellanten aan dat de woning in eigendom toebehoorde aan de broer van appellant. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het college aannemelijk had gemaakt dat appellant in de relevante periode eigenaar was van de woning. De Raad baseerde zich op verklaringen van de buurman, rapporten van de attaché voor Sociale Zaken en de verklaringen van appellant zelf. De Raad concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling van appellanten dat de woning aan de broer toebehoorde.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad wees erop dat de door appellanten overgelegde documenten en verklaringen niet voldoende waren om de eigendom van de woning door de broer te onderbouwen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspraken op 25 februari 2014.