ECLI:NL:CRVB:2014:586
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) van [betrokkene], die gedurende een bepaalde periode bijstand ontving als alleenstaande ouder. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft op basis van een fraudemelding een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening aan [betrokkene]. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant en [betrokkene] gedurende de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, wat inhoudt dat zij hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. De Raad heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor deze conclusie, waaronder verklaringen van appellant en [betrokkene], alsook getuigenverklaringen van buren en bewijs van gezamenlijke inschrijving en post. Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat er geen gezamenlijke huishouding was, maar de Raad heeft dit betoog verworpen. De Raad heeft geoordeeld dat de feiten en omstandigheden die appellant naar voren heeft gebracht onvoldoende waren om tot een andere conclusie te komen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.