ECLI:NL:CRVB:2014:573

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2014
Publicatiedatum
25 februari 2014
Zaaknummer
13-2264 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering voortgezet als vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Roermond. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. Dit besluit betrof de voortzetting van de loongerelateerde WGA-uitkering van appellant, die was gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellant was van mening dat zijn medische beperkingen onvoldoende waren erkend en dat hij niet in staat was de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen.

De rechtbank had deskundigen ingeschakeld om de medische situatie van appellant te beoordelen. De orthopedisch chirurg W.G.H. Meijers en neurochirurg/neuroloog prof. dr. E.A.M. Beuls gaven beide aan dat de beperkingen van appellant correct waren vastgesteld, maar appellant bleef van mening dat zijn klachten niet adequaat waren meegenomen in de beoordeling. De Raad oordeelde dat de rapporten van de deskundigen overtuigend waren en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de verzekeringsartsen van het Uwv de belastbaarheid van appellant niet hadden overschat.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 21 februari 2014.

Uitspraak

13/2264 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
27 maart 2013, 10/1271 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 21 februari 2014
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.I. Olivier, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2014. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door
mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, ongegrond verklaard het beroep van appellant tegen het besluit van 17 juni 2011 (bestreden besluit). Bij het bestreden besluit heeft het Uwv de vanaf 16 juli 2008 aan appellant toegekende loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), met ingang van 1 september 2011 voortgezet als vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
2.1.
De rechtbank heeft in hetgeen appellant tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd, samengevat erop neerkomend dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en dat hij, gelet op de klachten die hij ondervindt aan handen, arm, schouder en heup, niet in staat is de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen, aanleiding gevonden de orthopedisch chirurg W.G.H. Meijers als deskundige te benoemen. Mede naar aanleiding van het daarover door deskundige Meijers gegeven advies, heeft de rechtbank vervolgens ook neurochirurg/neuroloog prof. dr. E.A.M. Beuls verzocht als deskundige omtrent appellant te rapporteren.
2.2.
De rechtbank heeft overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn reactie op de rapporten van beide deskundigen uitvoerig en afdoende heeft uiteengezet dat ook met de beperkingen waarop de deskundigen hebben gedoeld terdege rekening is gehouden in de beschrijving van appellants belastbaarheid.
2.3.
Ervan uitgaande dat de medische beperkingen van appellant door de verzekeringsartsen van het Uwv juist zijn weergegeven, heeft de rechtbank zich ook kunnen verenigen met de aan de schatting als voor appellant passende arbeidsmogelijkheden ten grondslag gelegde functies. De rechtbank heeft daarbij onder meer in aanmerking genomen de door de bezwaararbeidsdeskundige verstrekte toelichting waarom die functies, ondanks de daarin voorkomende signaleringen, die duiden op een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid van appellant, toch voor appellant geschikt kunnen worden geacht.
3.
In hoger beroep, dat geacht moet worden uitsluitend te zijn gericht tegen de ongegrondverklaring door de rechtbank van het beroep tegen het bestreden besluit, heeft appellant staande gehouden dat met zijn klachten en beperkingen onvoldoende rekening is gehouden. Gegeven zijn beperkingen, acht appellant zich op de datum in geding niet in staat tot het vervullen van de bij de schatting betrokken functies, althans niet gedurende een volledige werkweek. Appellant kan zich met name niet verenigen met het rapport van deskundige Beuls. Zijn bezwaren hebben betrekking op de bejegening door Beuls, op het onderzoek door die deskundige en op diens conclusies.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
In zijn rapport van 15 februari 2012 heeft deskundige Meijers geconcludeerd dat bij appellant sprake is van multipele gewrichtsklachten, trillingen in de linker arm en linker been met bij lichamelijk onderzoek discrete aanwijzingen voor dystrofie in de linker hand en linker onderarm. Meijers kan zich in grote lijnen vinden in de beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv. Wat betreft de ten aanzien van appellant vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 december 2009 heeft Meijers nog opgemerkt dat het reiken voor appellant, gezien de bestaande schouderklachten, met name bij de
AC-arthrose matig tot duidelijk beperkt moet zijn, en dat hetzelfde geldt voor duwen, trekken, dragen en zware lasten hanteren. Geknield of gehurkt werken is volgens Meijers wat moeilijker dan is aangegeven. Ook activiteiten boven schouderniveau zijn matig tot sterk beperkt. De belastbaarheid ten aanzien van het gebruik van de schouder wordt door Meijers als matig tot sterk beperkt aangemerkt.
4.3.
Met de aan de schatting ten grondslag gelegde functies kan Meijers zich ook in grote lijnen verenigen, onder toevoeging evenwel dat misschien de beperkingen aan de linker schouder wat groter zijn dan in de functies wordt toegelaten.
4.4.
Gezien, ten slotte, het feit dat vanuit orthopedisch gebied niet valt te verklaren waarom het linker been van appellant zo trilt, is nader onderzoek, mogelijk op neuropsychologisch terrein, volgens Meijers zinvol.
4.5.
In zijn reactie op het rapport van Meijers van 13 maart 2012 heeft bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp onder meer uiteengezet dat het plaatsen door die deskundige van kanttekeningen bij diverse belastbaarheidsaspecten, te maken heeft met
het - zo begrijpt de Raad: bij de deskundige kennelijk niet bekende - gegeven dat in gevallen als het onderhavige, waarin sprake is van beperkingen die zich tweezijdig kunnen
voordoen - zoals onder meer het geval is bij beperkingen ten aanzien van het gebruik van benen, armen, schouders en handen - de FML pleegt te worden ingevuld op basis van de best belastbare zijde. Gelet hierop en daarbij tevens nog in aanmerking genomen het feit dat appellant rechtshandig dominant is, is het invullen van de FML op basis van de rechter schouder/arm/handcombinatie van appellant volgens de bezwaarverzekeringsarts terecht. Met betrekking tot de minder belastbare linkerzijde van appellant is ten behoeve van de selectie van voor appellant passende functies door de arbeidsdeskundige een toelichting gegeven. Daarnaast heeft Waasdorp nog gesteld dat een verzekeringsarts minder goed uit de voeten kan met het beschrijven van iemands belastbaarheid in algemene termen als “matig tot sterk beperkt”.
4.6.
In zijn rapport van 31 juli 2012 heeft neurochirurg/neuroloog Beuls geconcludeerd dat hij zich kan verenigen met de ten aanzien van appellant in aanmerking genomen beperkingen. Die beperkingen worden door Beuls als juist en volledig aangemerkt. In het bijzonder geldt dat hij ook vanuit zijn vakgebied geen verklaring heeft kunnen vinden voor de tremoren aan de linker lichaamshelft - linker arm en linker been - van appellant. Er zijn volgens Beuls centraal noch perifeer neurologische letsels aanwijsbaar. Beuls heeft geen bezwaren tegen het vervullen door appellant van de bij de schatting gebruikte functies.
4.7.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de rapporten van beide deskundigen, in samenhang bezien en mede in aanmerking genomen de reactie van de bezwaarverzekeringsarts op het rapport van Meijers, geen aanleiding geven tot de conclusie dat de verzekeringsartsen van het Uwv de belastbaarheid van appellant op de datum in geding hebben overschat.
4.8.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Er zijn geen omstandigheden die aanleiding geven de rapporten van deskundigen Meijers en Beuls niet te volgen. In het bijzonder kan de door appellant in hoger beroep gehandhaafde kritiek ten aanzien van de bejegening en het onderzoek door en de conclusies van deskundige Beuls, niet als een zodanige omstandigheid gelden. De in de aangevallen uitspraak daaraan gewijde overwegingen worden onderschreven. Die overwegingen komen erop neer dat het rapport van Beuls, ook indien daarbij wordt betrokken appellants lezing van het verloop van het onderzoek, geen aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat bij die deskundige sprake zou zijn van vooringenomenheid of partijdigheid. Appellant heeft zijn stellingen daarover in hoger beroep niet nader onderbouwd.
4.9.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen moet worden vastgesteld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, terecht als voor appellant in medisch opzicht passend zijn aangemerkt. Zoals de rechtbank heeft overwogen, zijn de bij die functies voorkomende signaleringen, door de bezwaararbeidsdeskundige afdoende toegelicht.
4.10.
Uit 4.1 tot en met 4.9 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en B.M. van Dun en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) D. Heeremans

QH