ECLI:NL:CRVB:2014:564

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2014
Publicatiedatum
21 februari 2014
Zaaknummer
13-2151 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep inzake WIA en de aanbieding van een aangetekende brief

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 27 september 2012, waarin zijn verzoek om terug te komen van een eerder besluit werd afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat de gemachtigde verzuimd had de gronden van het beroep mee te delen. Appellant stelde dat de brief van de rechtbank niet op de juiste wijze was aangeboden, maar de Raad oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om deze claim te ondersteunen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het niet ophalen van de aangetekende brief voor rekening en risico van appellant komt. De Raad concludeerde dat de gemachtigde niet aannemelijk had gemaakt dat er reden was om te twijfelen aan de aanbieding van de brief op het kantooradres van de gemachtigde. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van gronden bij een beroepschrift en de verantwoordelijkheden van de belanghebbende bij de ontvangst van aangetekende post.

Uitspraak

13/2151 WIA
Datum uitspraak: 21 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
11 maart 2013, 12/1705 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Kaya, advocaat (gemachtigde), hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2014. Namens appellant is verschenen de gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1. Het Uwv heeft bij besluit van 27 september 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen een besluit van 7 maart 2012, waarbij het verzoek van appellant om terug te komen van een eerder besluit van 4 februari 2008 was afgewezen.
1.2. Namens appellant heeft de gemachtigde beroep bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij aangetekend verzonden brief van 27 november 2012 (brief) heeft de rechtbank de gemachtigde erop gewezen dat bij de indiening van het beroepschrift is verzuimd de gronden van het beroep mee te delen. In de brief is de gemachtigde in de gelegenheid gesteld binnen een termijn van vier weken na verzending van de brief het verzuim te herstellen. Daarbij is meegedeeld, dat indien van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren.
1.3. De rechtbank heeft de brief op 27 december 2012 als onbesteld retour ontvangen. Uit een stempel van PostNL op de envelop waarin de brief is verzonden blijkt dat de brief niet is afgehaald. Bij niet aangetekende brief van 18 januari 2013 heeft de rechtbank nogmaals de brief aan de gemachtigde toegezonden en er daarbij op gewezen dat de in in de brief vermelde termijn niet opnieuw aanvangt.
1.4. In de procedure bij de rechtbank heeft de gemachtigde zich op het standpunt gesteld dat op zijn kantoor geen afhaalbericht van de brief is achtergelaten. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft hij een op 7 februari 2013 door PostNL aan hem verzonden e-mailbericht toegezonden, waarin wordt gemeld dat vanwege het tijdsverloop niet meer is te achterhalen of bij de zending van 27 november 2012 een kennisgeving is achtergelaten.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat naar het oordeel van de rechtbank de gemachtigde er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten. Daarbij heeft de rechtbank gewezen op de door de rechtbank opgevraagde detailpagina van PostNL van het systeem Track&Trace waaruit blijkt dat de brief op het postadres van de gemachtigde is aangeboden en dat uit de sticker op de geretourneerde envelop blijkt dat de brief op
28 november 2012 beschikbaar is gesteld op de afhaallocatie. In het bericht van PostNL valt volgens de rechtbank geen impliciete erkenning te lezen dat er geen afhaalbericht is achtergelaten.
3.
In het hoger beroepschrift heeft de gemachtigde van appellant erop gewezen dat zijn kantoor iedere werkdag open is van 08.30 uur tot 17.30 uur, zelfs in de vakantieperiode. De bezetting is zo geregeld dat altijd iemand op kantoor aanwezig is. Als PostNL de brief op een werkdag tussen 08.30 en 17.30 uur zou hebben bezorgd, dan kan het niet anders dan dat de brief in ontvangst had moeten worden genomen. In de beleving van de gemachtigde van appellant moet de brief op een andere dag of op een ander tijdstip zijn aangeboden. Gelet op deze omstandigheden en op het feit dat PostNL niet kan aantonen dat een afhaalbericht is achtergelaten dient volgens de gemachtigde van appellant geconcludeerd te worden dat hij erin is geslaagd aannemelijk te maken dat redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten.
3.1.
Voorafgaand aan de zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellant een klachtformulier toegezonden over een verkeerde levering van een brief. De brief was gericht aan een persoon in Apeldoorn, maar bezorgd op het kantoor van de gemachtigde van appellant. De gemachtigde van appellant heeft het daarbij het vermoeden geuit dat dit ook is gebeurd met de brief, waar het in de onderhavige procedure om draait.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vaststaat dat het door de gemachtigde van appellant bij de rechtbank ingediende beroepschrift geen gronden bevat, dat het door de rechtbank geconstateerde verzuim niet is hersteld en dat de brief door de rechtbank naar het juiste adres is verzonden.
4.2.
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is het vaste rechtspraak dat indien een stuk aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, onderzocht dient te worden of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Wanneer PostNL een afhaalbericht achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk bij het kantoor van PostNL voor rekening en risico van de belanghebbende. Stelt de belanghebbende geen afhaalbericht te hebben ontvangen, dan ligt het op zijn weg feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten. Zie onder meer de uitspraak van de Raad van
19 september 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX7658).
4.3.
In hoger beroep heeft de gemachtigde niet zo zeer de gronden bestreden waarop de rechtbank tot haar beslissing is gekomen, maar heeft hij twijfel proberen te zaaien over de aanbieding van de brief aan zijn kantooradres. Aanvankelijk zou de brief niet op een werkdag of tijdens kantooruren zijn aangeboden en later heeft de gemachtigde gesuggereerd dat de brief zelfs op een ander adres is aangeboden.
4.4.
De Raad ziet onvoldoende aanleiding voor twijfel aan de aanbieding van de brief op het kantooradres van de gemachtigde. Het enkele feit dat er ruim een jaar na verzending van de brief op het adres van de gemachtigde een brief wordt bezorgd die niet voor zijn kantoor bestemd is, is onvoldoende voor dergelijke twijfel. Ook de door de gemachtigde genoemde omstandigheid dat op zijn kantoor elke werkdag gedurende de gehele dag iemand aanwezig is ook onvoldoende aanleiding voor twijfel aan de aanbieding van de brief op het kantooradres van de gemachtigde. Het is een stelling, die niet is onderbouwd en die pas voor het eerst in hoger beroep is ingenomen. Ter zitting van de Raad is gesproken over deze omstandigheid en uit de door de gemachtigde gegeven antwoorden is gebleken dat hij wel een klacht bij PostNL heeft ingediend wegens het niet bezorgen van de brief. Hij heeft die klacht pas ingediend op 19 december 2013. Desgevraagd kon de gemachtigde de door PostNL gegeven reactie op de klacht niet tonen, hoewel uit de ter zitting wel getoonde bevestiging van de klacht door PostNL kon worden opgemaakt dat het moment waarop PostNL zou reageren op de klacht van gemachtigde op dat moment al ruimschoots was verstreken.
4.5.
Gelet op de overwegingen in 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) E. Heemsbergen

QH