ECLI:NL:CRVB:2014:49

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2014
Publicatiedatum
15 januari 2014
Zaaknummer
13-1304 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en verzekeringsgeneeskundig onderzoek in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich ziek had gemeld vanwege rugklachten en een aanvraag had ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De bezwaarverzekeringsarts had geconcludeerd dat er geen verdergaande beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) hoefden te worden opgenomen, omdat appellant met zijn goede oog de beperkingen van zijn slechtziende oog compenseerde. De Raad oordeelde dat de schatting van de arbeidsongeschiktheid, gebaseerd op de functies van machinebediende, machinaal metaalbewerker en productiemedewerker, correct was en dat het uurloon van € 10,59 geen gevolgen had voor de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant.

Appellant had in beroep aangevoerd dat hij meer beperkt was dan door het Uwv was aangenomen en dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn rugklachten, zijn luie oog en dyslexie. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts deugdelijk had gemotiveerd dat de visusproblematiek van appellant niet leidde tot meer beperkingen in de FML. De Raad concludeerde dat het besluit van het Uwv, dat appellant een loongerelateerde WGA-uitkering had toegekend, op een zorgvuldig verricht onderzoek berustte en dat de aanpassing van de FML in beroep niet onjuist was. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond, waarbij het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

13/1304 WIA
Datum uitspraak: 15 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
26 februari 2013, 12/3223 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.J. Brouwer, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V. hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Brouwer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, laatstelijk werkzaam als meewerkend voorman in de bouw voor gemiddeld twintig uur per week, heeft zich op 29 september 2008 - hij ontving toen een uitkering op grond van de Werkloosheidswet - ziek gemeld vanwege rugklachten. Op 6 juli 2011 heeft appellant een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Een verzekeringsarts heeft appellant op 29 augustus 2011 onderzocht en, mede op basis van dossieronderzoek, beperkingen in verband met chronische rug-, nek- en armklachten in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) neergelegd. Een arbeidsdeskundige heeft voor appellant geschikte functies geselecteerd en een arbeidsongeschiktheidspercentage van 47,48% vastgesteld. Bij besluit van 8 februari 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 27 september 2010 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering.
1.2. Naar aanleiding van het door appellant gemaakte bezwaar tegen het besluit van
8 februari 2012 en na bestudering van het dossier en de door appellant met het bezwaar meegestuurde informatie van zijn behandelaars, heeft een bezwaarverzekeringsarts de FML aangevuld met een toelichting bij lezen (bovennormaal: niet intensief of langdurig) in verband met een lui linkeroog en een beperking voor langdurig geknield/gehurkt werken vanwege ontstekingsklachten van de linkerheup. Een bezwaararbeidsdeskundige heeft het maatmanloon op een hoger bedrag vastgesteld en aan de hand van de aangepaste FML voor appellant geschikte functies geselecteerd. Vergelijking van het maatmanloon en het mediane loon van de geselecteerde functies heeft geresulteerd in een verlies aan verdiencapaciteit van 63,01%. Bij besluit van 6 september 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant ongegrond verklaard omdat de heroverweging ertoe heeft geleid dat onveranderd de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 80% van toepassing is.
2.1. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Hij heeft aangevoerd dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen en dat onvoldoende is meegewogen dat hij jarenlang niet meer dan twintig uur per week heeft gewerkt. Appellant heeft ter onderbouwing hiervan een onderzoek laten verrichten door verzekeringsarts H.M.Th. Offermans. Offermans heeft appellant onderzocht en dossierstudie verricht. In zijn rapport van 15 november 2012 heeft Offermans een aantal kanttekeningen geplaatst bij de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen. Offermans heeft allereerst opgemerkt dat appellant hem de resultaten van een MRI-onderzoek van 20 oktober 2010 heeft laten zien, waaruit blijkt dat op het niveau L5-S1 compressie van de linker wortel S1 werd gevonden op basis van een ‘bulging disc’. Dit geeft volgens Offermans een objectivering van de door appellant geclaimde rugklachten in die zin dat deze niet uitsluitend chronisch aspecifiek zijn maar een specifiek karakter te hebben zodat er in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen van de FML extra beperkingen dienen te worden overwogen. Verder is Offermans gebleken dat appellant functioneel éénogig is waardoor hij niet in staat is activiteiten te verrichten waarbij een beroep wordt gedaan op stereozien, in combinatie met oog-handcoördinatie. De functionele éénogigheid leidt daarnaast tot een beperking voor beroepsmatig autorijden. Offermans heeft ook gewezen op de beperkingen die appellant bij de verwerking van (cijfer)codes ondervindt door zijn dyslexie. Appellant heef voorts een verslag van een door orthopedagoog/psycholoog P.M.H. van Kessel-Perik op 21 december 2012 verricht psychologisch en didactisch onderzoek ingebracht, waarin wordt geconcludeerd dat er duidelijk aanwijzingen zijn voor dyslexie.
2.2. Het Uwv heeft met rapporten van een bezwaarverzekeringsarts van 20 december 2012 en van 31 januari 2013 gereageerd op de bevindingen van Offermans zoals neergelegd in het rapport van 15 november 2012 en een nadere brief van 3 januari 2013. De bezwaarverzekeringsarts heeft te kennen gegeven dat Offermans de consequenties van de visusproblematiek onvoldoende in kaart heeft gebracht en niet heeft vermeld hoe de situatie met gebruik van correctiemiddelen (bril, lenzen) is. Er is geen onderzoek gedaan naar het feitelijk stereozien. De bezwaarverzekeringsarts heeft op basis van het arbeidsverleden van appellant geconcludeerd dat zijn luie oog - waarmee hij van jongs af bekend is - hem niet heeft belemmerd bij het uitoefenen van zijn werkzaamheden. Ook vanwege de compenserende werking van het rechteroog, gaat de bezwaarverzekeringsarts niet mee met de stelling van Offermans dat het luie oog van appellant tot veel meer beperkingen zou moeten leiden. Wel heeft hij een beperking op item 2.1 (zien) opgenomen met als toelichting: “totale visus 1,0. Lui oog. Beperkt t.a.v. intensief nauwkeurige handelingen die adequate oog-handcoördinatie vereisen”. Ook is een beperking op item 10.1 (vervoer) toegevoegd: “voor vervoer aangewezen op hulp van anderen. Indien het rijbewijs van voor 1996 dateert geldt géén beperking aangezien volgens oude criteria wordt beoordeeld. Indien het rijbewijs van na deze datum is dan is beroepsmatig verkeer (chauffeursfuncties als buschauffeur, vrachtwagenchauffeur) niet mogelijk. In verband met de dyslexie van appellant wordt aan de toelichting bij item 2.5 (lezen) toegevoegd: “Geen werkzaamheden waarbij typeopschriften kunnen leiden tot fouten”. Wat betreft de rugklachten heeft de bezwaarverzekeringsarts overwogen dat er geen aanleiding is appellant meer beperkt te achten. Volgens de bezwaarverzekeringsarts zijn de conclusies die Offermans uit de uitslagen van het
MRI-onderzoek van 20 oktober 2010 heeft getrokken te stellig omdat wordt vermeld dat waarschijnlijk sprake is van enige compressie op de wortel S1 links. Op L4-L5 wordt geen evidente wortelcompressie gevonden. Verder is het behandeladvies van de specialist meegewogen in bezwaar en is voldoende rekening gehouden met de beperkingen van de rug.
2.3. Naar aanleiding van de in beroep gewijzigde FML heeft de bezwaararbeidsdeskundige van de vijf eerder voor appellant geselecteerde functies één functie laten vervallen. Dit betreft echter niet één van de voor de arbeidsongeschiktheidsberekening gebruikte functies, zodat de mediaan noch de arbeidsongeschiktheidsklasse worden gewijzigd. De schatting blijft gebaseerd op de functies machinebediende inpak-verpakkingen (SBC-code 271093), machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) en besteller post/pakketten (auto) SBC-code 282102). Als reservefunctie is de functie van productiemedewerker confectie, kleermaken (SBC-code 272042) geselecteerd.
2.4. Blijkens een bij brief van 8 februari 2013 door appellant aan de rechtbank ingezonden rapport van arbeidsdeskundige R.B. van Vliet, kan appellant zich niet vinden in de arbeidskundige beoordeling. In de functies van machinaal metaalbewerker en productiemedewerker confectie is volgens Van Vliet sprake van een overschrijding ten aanzien van oog-handcoördinatie. De functie van besteller post is volgens Van Vliet niet geschikt voor appellant omdat sprake is van beroepsmatig autorijden.
2.5. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard omdat, het resultaat dat appellant nastreeft met zijn beroep niet daadwerkelijk kan worden bereikt. Ook in het geval het betoog van appellant, dat hij maar beperkt is in zijn functioneren dan door het Uwv is aangenomen, doel zou treffen, dit niet leidt tot een hogere uitkering dan door het Uwv is vastgesteld. Daarbij heeft de rechtbank verwezen naar de uitspraak van de Raad van 15 juni 2012, LJN BW35821.
3.1. In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 15 februari 2013 (LJN BZ1485) aangevoerd dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.2. Het Uwv heeft in het verweerschrift naar voren gebracht de beroepsgrond van appellant te onderschrijven en wat betreft het inhoudelijke deel van het beroepschrift het standpunt te handhaven dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 27 september 2010 correct en in overeenstemming met zijn medische situatie is vastgesteld.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
In zijn in 3.1 genoemde uitspraak van 15 februari 2013 heeft de Raad geoordeeld dat indien een belanghebbende een rechtsmiddel aanwendt tegen een besluit waarbij hem een loongerelateerde WGA-uitkering is toegekend naar een mate van arbeidsongeschikt van 35 tot 80%, sprake is van procesbelang indien de belanghebbende met zijn beroep kan bereiken dat voor hem na afloop van de loongerelateerde uitkering geen inkomenseis gaat gelden. Gelet hierop slaagt het hoger beroep van appellant en dient de aangevallen uitspraak vernietigd te worden.
5.2.
Zowel appellant als het Uwv hebben ter zitting desgevraagd te kennen gegeven geen beletselen te zien tegen een finale geschilbeslechting door de Raad. Ook de Raad ziet geen beletsel zodat de Raad, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep zal beoordelen.
5.3.
Partijen zijn verdeeld over de mate waarin appellant belastbaar is voor arbeid. Meer concreet is in geschil of voldoende rekening is gehouden met de rugklachten van appellant en met zijn beperkingen door zijn luie oog en zijn dyslexie.
5.4.
Het besluit berust op een voldoende zorgvuldig verricht verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De verzekeringsarts heeft appellant medisch onderzocht, de (bezwaar)verzekeringsartsen hebben de voorhanden zijnde medische informatie bestudeerd en kenbaar bij de beoordeling betrokken. Ook de medische informatie die in beroep is overgelegd, is beoordeeld door de bezwaarverzekeringsarts en betrokken bij de heroverweging van de eerdere beoordeling.
5.5.
Wat betreft de rugklachten hebben de verzekeringsartsen rekening gehouden met de klachten van appellant in verband met cervicale discopathie, status na Morbur (ziekte van--) Scheuermann en diffuse spondylose. In zijn in 2.2 weergegeven rapporten van 20 december 2012 en van 31 januari 2013 heeft de bezwaarverzekeringsarts inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat uit de eerst in beroep overgelegde resultaten van een MRI-scan niet blijkt dat sprake is van wortelcompressie. Evenmin blijkt hieruit dat met de in verband met de rugklachten in de FML vastgelegde beperkingen onvoldoende rekening is gehouden met deze klachten.
5.6.
In verband met het luie linkeroog van appellant heeft de bezwaarverzekeringsarts in bezwaar en in beroep de FML aangepast op de wijze zoals in 1.2 en 2.2 omschreven. De bezwaarverzekeringsarts heeft deugdelijk gemotiveerd dat, gelet op het feit dat een goed oog compenserend werkt op een slechtziend oog en dat uit het arbeidsverleden van appellant niet blijkt dat hij door het luie oog beperkingen ondervond voor zijn werk, er geen verdergaande beperkingen in de FML hoeven te worden opgenomen.
5.7.
In verband met de dyslexie van appellant is in beroep de FML aangepast zoals in 2.2 omschreven. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat hiermee de beperkingen van appellant onvoldoende zijn weergegeven.
5.8.
Ook overigens is er geen aanleiding de in beroep aangepaste FML van 5 februari 2013 voor onjuist te houden. Dat appellant jarenlang niet meer dan twintig uur per week heeft gewerkt betekent niet dat, zoals de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van 23 augustus 2012 heeft vermeld, hij niet voltijds belastbaar is voor functies die fysiek minder zwaar zijn.
5.9.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 6 februari 2013 toegelicht dat in de functie machinaal metaalbewerker sprake is van grover werk, zodat er geen overschrijding is ten aanzien van de oog-handcoördinatie. In de functie van productiemedewerker confectie, kleermaken worden de herstelwerkzaamheden machinaal uitgevoerd waarbij niet specifiek een goede hand-oogcoördinatie nodig is. Het vervangen van spoelen en garens zal appellant mogelijk wat meer tijd kosten, maar dit is niet van grote invloed op de kwantiteit zodat de bezwaararbeidsdeskundige ook hier geen overschrijding aanwezig acht. Hiermee heeft de bezwaararbeidsdeskundige voldoende deugdelijk gemotiveerd dat, anders dan appellant door middel van het overleggen van het rapport van Van Vliet heeft betoogd, de belasting in de functies van machinaal metaalbewerker en van productiemedewerker confectie, kleermaken de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
5.10.
In het midden kan worden gelaten wat er zij van de geschiktheid van de geselecteerde functie van besteller post/pakketten (auto) in verband met beroepsmatig autorijden nu wanneer deze functie zou moeten vervallen, kan de schatting nog gebaseerd worden op drie functies, namelijk de functies van machinebediende inpak-verpakkingen, machinaal metaalbewerker en productiemedewerker confectie, kleermaken. Hiermee blijft de mediaan onveranderd vastgesteld op een uurloon van € 10,59 zodat dit geen consequenties heeft voor de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant.
6.
Hetgeen in 5.3 tot en met 5.10 is overwogen, brengt mee dat het beroep ongegrond is. Wel is er aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken, omdat het Uwv in beroep de FML heeft aangepast.
7.
Hetgeen in 5.1 en 6 is overwogen, brengt mee dat aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten. Deze worden begroot op € 2.342,42 in beroep (indienen beroepschrift, verschijnen ter zitting en kosten voor verslaglegging door medisch deskundigen) en op € 944,- in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 162,- vergoedt;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.286,42.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en A.I. van der Kris en
K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) Z. Karekezi

CVG