ECLI:NL:CRVB:2014:47
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op uitkering ingevolge de Wet WIA na bezwaar en beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin werd vastgesteld dat appellant geen recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had eerder, op 1 september 2011, het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, wat door de rechtbank Rotterdam op 18 oktober 2012 werd bevestigd. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere gronden herhaald, waarbij hij twijfels uitte over de medische beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts, met name met betrekking tot knieklachten en andere beperkingen. De rechtbank had geoordeeld dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat de functionele mogelijkheden van appellant correct waren vastgesteld.
Tijdens de zitting op 13 november 2013 zijn partijen niet verschenen. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de eerdere oordelen van de rechtbank te betwisten. De Raad heeft vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende toelichting heeft gegeven op de medische rapporten en dat de eerdere bevindingen niet onzorgvuldig of onjuist waren. De Raad bevestigt dat de rechtbank de medische informatie adequaat heeft beoordeeld en dat de door appellant aangevoerde klachten correct zijn behandeld.
De Centrale Raad van Beroep heeft uiteindelijk de aangevallen uitspraak bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 15 januari 2014, waarbij C.P.J. Goorden als voorzitter en H.C.P. Venema en J.S. van der Kolk als leden hebben gefungeerd, in tegenwoordigheid van griffier M.P. Ketting.