ECLI:NL:CRVB:2014:47

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2014
Publicatiedatum
15 januari 2014
Zaaknummer
12-6078 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op uitkering ingevolge de Wet WIA na bezwaar en beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin werd vastgesteld dat appellant geen recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had eerder, op 1 september 2011, het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, wat door de rechtbank Rotterdam op 18 oktober 2012 werd bevestigd. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere gronden herhaald, waarbij hij twijfels uitte over de medische beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts, met name met betrekking tot knieklachten en andere beperkingen. De rechtbank had geoordeeld dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat de functionele mogelijkheden van appellant correct waren vastgesteld.

Tijdens de zitting op 13 november 2013 zijn partijen niet verschenen. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de eerdere oordelen van de rechtbank te betwisten. De Raad heeft vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende toelichting heeft gegeven op de medische rapporten en dat de eerdere bevindingen niet onzorgvuldig of onjuist waren. De Raad bevestigt dat de rechtbank de medische informatie adequaat heeft beoordeeld en dat de door appellant aangevoerde klachten correct zijn behandeld.

De Centrale Raad van Beroep heeft uiteindelijk de aangevallen uitspraak bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 15 januari 2014, waarbij C.P.J. Goorden als voorzitter en H.C.P. Venema en J.S. van der Kolk als leden hebben gefungeerd, in tegenwoordigheid van griffier M.P. Ketting.

Uitspraak

12/6078 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
18 oktober 2012, 11/4491 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. den Arend-de Winter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 13 november 2013. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
Bij besluit van 1 september 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 maart 2011, waarbij het Uwv heeft meegedeeld dat appellant per 15 maart 2011 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling onzorgvuldig of onvolledig is geweest. Op basis van de onderzoeksbevindingen en de medische gegevens heeft de bezwaarverzekeringsarts de functionele mogelijkheden en beperkingen van appellant vastgesteld. De functionele mogelijkheden en beperkingen van appellant zijn volgens de rechtbank juist vastgesteld.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden herhaald. Kort gezegd is naar voren gebracht dat niet duidelijk is geworden of de bezwaarverzekeringsarts rekening heeft gehouden met de knieklachten, dat onvoldoende is toegelicht waarom de verzekeringsarts niet aansluit bij de door de bedrijfsarts vastgestelde beperking met betrekking tot het staan, waarom geen urenbeperking is aangenomen, waarom geen bijzondere eisen zijn aangenomen ten aanzien van het gebruik van de vingers en waarom de psychische klachten buiten beschouwing zijn gebleven.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad oordeelt als volgt.
4.2.
Er is geen aanleiding over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. De rechtbank heeft de in bezwaar en beroep aangevoerde medische informatie uitdrukkelijk beoordeeld. Bij deze beoordeling is ingegaan op de door appellant aangevoerde klachten, de wijze waarop deze klachten door de (bezwaar)verzekeringsarts zijn onderzocht en tot welke bevindingen dit onderzoek heeft geleid.
4.3.
In hoger beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts een nadere toelichting gegeven op eerdere verzekeringsgeneeskundige rapporten. De in hoger beroep herhaalde gronden zijn daarin besproken. Zij heeft daarbij nog opgemerkt dat het enkele gegeven dat de verzekeringsarts de visie van de bedrijfsarts ten aanzien van de belastbaarheid in grote lijnen onderschrijft, niet meebrengt dat de door de bedrijfsarts ingeschatte belastbaarheid op (alle) concrete onderdelen, zoals bij het onderdeel staan, moet worden gevolgd.
4.4.
Mede op basis van de nadere toelichting door de bezwaarverzekeringsarts van
30 november 2012 is er geen reden om aan te nemen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig of ongenoegzaam is geweest, dan wel tot onjuiste bevindingen heeft geleid.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en H.C.P. Venema en
J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) M.P. Ketting

QH