ECLI:NL:CRVB:2014:46

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2014
Publicatiedatum
15 januari 2014
Zaaknummer
12-6209 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 januari 2014 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de rechtbank de eerdere beslissing om de uitkering te herzien, heeft bevestigd. De herziening vond plaats op basis van een herbeoordeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante werd vastgesteld op 15 tot 25% in plaats van de eerder vastgestelde 55 tot 65%.

De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de medische en arbeidskundige grondslagen voor de herziening voldoende waren onderbouwd. Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar beperkingen ernstig waren onderschat, met name met betrekking tot haar rugklachten en hartklachten. Ze stelde dat deze klachten haar in staat stelden om productiefuncties uit te oefenen, wat volgens haar niet mogelijk was gezien de ernst van haar klachten.

De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk was. De bezwaarverzekeringsarts had geen nieuwe objectieve medische feiten aangetroffen die een ander besluit rechtvaardigden. De Raad bevestigde dat de eerdere rapporten van de bezwaarverzekeringsarts overtuigend waren en dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen voor verder onderzoek naar de cognitieve klachten van appellante.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep van appellante afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente afgewezen, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/6209 WAO
Datum uitspraak: 15 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
10 oktober 2012, 10/2725 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te[woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. van de Wiel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2013. Voor appellante is verschenen mr. Van de Wiel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1. Op basis van een herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 4 januari 2010 de aan appellante toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%, met ingang van 5 maart 2010 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2. Bij besluit van 8 juli 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 januari 2010 ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 26 mei 2010, aangevuld op 1 juli 2010, een aanvullend rapport van de arbeidsdeskundige van 3 maart 2010 en een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 24 juni 2010.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2. Met betrekking tot het medische deel van de beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat de beperkingen, mogelijkheden en belastbaarheid van appellante, zoals die zijn verwoord in de Functionele Mogelijkhedenlijst, onjuist zijn ingeschat. De rechtbank volgt het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts dat de gestelde toename van de chronische lage rugklachten van appellante niet is geobjectiveerd. Dit geldt ook voor de hartklachten, de klachten aan de borst, de klacht van kortademigheid, de duizeligheidsklachten en de klacht van een verminderde conditie. De bezwaarverzekeringsarts heeft in dit verband van belang kunnen achten dat de behandelend cardioloog bij onderzoek geen verslechtering in cardiale conditie kon vaststellen en kennelijk - aldus de bezwaarverzekeringsarts - geen aanleiding zag voor nader onderzoek. De bezwaarverzekeringsarts heeft tevens van belang kunnen achten dat de medicatie op geleide van de geclaimde klacht - derhalve niet vanwege een vastgestelde verslechtering in cardiale conditie - werd aangepast. Het Uwv heeft in de omstandigheid dat de EHBO-arts appellante rust adviseerde en in de afgegeven WMO-indicatie geen reden hoeven zien om aan de juistheid en volledigheid van de vastgestelde beperkingen te twijfelen. De rechtbank is voorts van oordeel dat geen grond bestaat om appellante psychisch meer beperkt te achten en volgt daarbij de redenering van de bezwaarverzekeringsarts.
2.3. Ten aanzien van het arbeidskundige deel van de beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat de (bezwaar)arbeidsdeskundige een toereikende toelichting heeft verstrekt op de mogelijke overschrijding van de belastbaarheid van appellante. Ook de rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de aan appellante voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt, zodat deze functies voor appellante geschikt zijn.
3.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat haar beperkingen per 5 maart 2010 ernstig zijn onderschat. Met betrekking tot haar rugklachten stelt appellante dat er met de brief van de orthopeed G. Meermans van 30 december 2009 wel degelijk een verklaring is gegeven voor de pijn en beperkingen. Met betrekking tot de hartklachten wordt opgemerkt dat deze leiden tot energetische beperkingen en daarnaast tot veel angst. Het bevreemdt appellante dat zij toch in staat wordt geacht tot het verrichten van productiefuncties waarin zowel sprake is van een stevig handelingstempo als van groepsdruk waardoor ze niet desgewenst pauzes kan inlassen. Voorts verzoekt appellante nogmaals een deskundige te benoemen om haar cognitief functioneren en de daaruit voortvloeiende beperkingen te beoordelen. Eerder in de procedure heeft appellante naar voren gebracht dat zij lijdt aan cognitieve klachten, in de vorm van vergeetachtigheid, verwardheid en concentratiestoornissen. Consequent is hierover verklaard dat deze beperkingen zijn ontstaan na een hartstilstand tijdens de bevalling van haar jongste kind in 1998, zo stelt appellante.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is.
4.2.
In reactie op het in hoger beroep door appellante gestelde met betrekking tot de rugklachten, hartklachten en cognitieve klachten heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat hij geen nieuwe objectief medische feiten heeft aangetroffen op grond waarvan met betrekking tot de datum in geding een ander besluit genomen zou moeten worden. In zijn rapporten van 28 december 2012 en 4 oktober 2013 heeft de bezwaarverzekeringsarts deze conclusie inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd. In hoger beroep heeft appellante, evenals in beroep, verwezen naar het in 2011 verrichte neuropsychologische onderzoek waaruit volgens haar een bevestiging blijkt van een eerder al door de neuroloog en de huisarts geconstateerd beperkt cognitief functioneren. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen levert dit rapport geen grond op om appellante psychisch meer beperkt te achten. In voornoemde rapporten heeft de bezwaarverzekeringsarts
- wederom - overtuigend gemotiveerd dat zowel de onbetrouwbaarheid van het onderzoek als het feit dat appellante inmiddels weer een auto-ongeluk had gekregen, maakt dat dit onderzoek niet die waarde heeft die appellante eraan toekent. Voor het benoemen van een deskundige bestaat dan ook geen aanleiding.
4.3.
Tegen de arbeidskundige grondslag van de thans aan de orde zijnde besluitvorming zijn geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Op basis van de beschikbare gegevens ziet de Raad geen grond anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.4.
Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Omdat het hoger beroep niet slaagt, is veroordeling tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente niet mogelijk, zodat dit verzoek moet worden afgewezen.
5.Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente
af.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en A.I. van der Kris en
K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) Z. Karekezi
IvR