ECLI:NL:CRVB:2014:448
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van ANW-uitkering wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een Anw-uitkering aan appellante, die na het overlijden van haar echtgenoot een nabestaandenuitkering ontving. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die eerder het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De Raad stelt vast dat appellante samen met [L.] een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd, wat leidt tot de conclusie dat zij geen recht meer had op de Anw-uitkering. De Svb had op basis van anonieme meldingen een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellante, wat resulteerde in de intrekking van de uitkering en de terugvordering van een bedrag van € 8.847,87. Appellante betwist in hoger beroep dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding en stelt dat zij en [L.] een lat-relatie hadden. De Raad onderschrijft echter het oordeel van de rechtbank en concludeert dat de verklaringen van appellante en [L.] consistent zijn en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de regels rechtvaardigen. De Raad bevestigt de beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.