ECLI:NL:CRVB:2014:4463

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 december 2014
Publicatiedatum
8 januari 2015
Zaaknummer
13-126 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van WAO-uitkering na onjuiste inkomensopgave door appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een directeur van bedrijven, had in zijn functie meer inkomsten genoten dan hij had opgegeven aan de Belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Dit leidde tot een terugvordering van een bedrag van € 44.966,84 over de periode van 1 januari 2007 tot 1 mei 2011, omdat het Uwv de WAO-uitkering had aangepast op basis van de werkelijke inkomensgegevens. De appellant had een compromis gesloten met de Belastingdienst, maar stelde dat hij niet goed was geadviseerd en dat er bijzondere omstandigheden waren die hem vrijstelden van de afspraken die hij had gemaakt.

De Raad overwoog dat het Uwv terecht artikel 44 van de WAO had toegepast en dat de appellant gehouden was aan het compromis dat hij met de Belastingdienst had gesloten. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad onderschreef dit oordeel. De Raad concludeerde dat er geen redenen waren om af te wijken van de gemaakte afspraken en dat de appellant zelf verantwoordelijk was voor de gevolgen van zijn keuzes, inclusief de kwaliteit van het advies dat hij had ontvangen.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de leden van de Raad, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

13/126 WAO
Datum uitspraak: 31 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
29 november 2012, 11/2906 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], België (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.P.M.M. Heijkant, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Heijkant. Namens het Uwv is verschenen mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 5 mei 2011 heeft het Uwv beslist om appellants uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die berekend was naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%, over de periode van 1 januari 2007 tot 1 maart 2009 uit te betalen als ware appellant 45-55% arbeidsongeschikt, en over de periode vanaf 1 maart 2009 tot 1 mei 2011 als ware hij 55-65% arbeidsongeschikt. Tevens wordt over de periode van 1 januari 2007 tot 1 mei 2011 een bedrag van € 44.966,84 van appellant teruggevorderd.
1.2.
Bij besluit van 12 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 mei 2011 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 44 van de WAO en het teveel betaalde bedrag aan WAO-uitkering van appellant heeft teruggevorderd. Daarbij heeft het Uwv mogen afgaan op een rapport van de Belastingdienst van 4 april 2011, waaruit blijkt dat appellant in de jaren 2007 tot en met 2011 meer inkomen heeft genoten dan hij heeft opgegeven aan de Belastingdienst en aan het Uwv.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Belastingdienst het inkomen van appellant op onjuiste wijze heeft vastgesteld. Er zijn bijzondere omstandigheden aanwezig om af te wijken van het beginsel dat appellant gehouden kan worden aan de afspraak die hij met de Belastingdienst heeft gemaakt naar aanleiding van het rapport van 4 april 2011. De Belastingdienst had appellant er op moeten wijzen dat hij werd bijgestaan door een adviseur die onvoldoende deskundig was.
4.1.
De Raad overweegt als volgt.
4.2.
In het rapport van de Belastingdienst van 4 april 2011 is geconcludeerd dat appellant in zijn functie als directeur van de bedrijven van zijn echtgenote meer inkomsten heeft genoten dan zijn opgegeven aan de Belastingdienst en het Uwv. Tussen appellant en de Belastingdienst zijn vervolgens gesprekken gevoerd teneinde tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te komen. Dit overleg heeft geleid tot de afspraak dat aan appellant met ingang van het jaar 2007 een arbeidsbeloning ter grootte van € 15.000,- zal worden toegerekend. Deze afspraak blijkt zowel uit het rapport van 4 april 2011 als uit een door de gemachtigde van appellant aan de Belastingdienst verzonden bevestiging van die afspraak, gedateerd 24 februari 2011.
4.3.
Het Uwv heeft, op grond van het rapport van 4 april 2011, alsnog over de periode van
1 januari 2007 tot 1 mei 2011 toepassing gegeven aan artikel 44 van de WAO en de aan appellant toegerekende inkomsten van 15.000,- per jaar over die periode op de
WAO-uitkering in mindering gebracht.
4.4.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid. Appellant heeft naar aanleiding van de bevindingen van de Belastingdienst met de Belastingdienst een compromis gesloten. Niet gebleken is waarom appellant niet aan dat compromis zou kunnen worden gehouden, ook in het kader van de uitvoering van de WAO. Dat appellant stelt inzake dat compromis niet goed te zijn geadviseerd, is een omstandigheid die voor risico van appellant dient te komen. Ook is niet gebleken dat het Uwv om andere redenen geen toepassing heeft mogen geven aan artikel 44 van de WAO, dan wel dat op onjuiste wijze zou hebben gedaan.
4.5.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en E.W. Akkerman en
B.J. van der Net als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 december 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) W. de Braal
nk