ECLI:NL:CRVB:2014:4426

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
24 december 2014
Zaaknummer
13-5820 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening ouderdomspensioen en gezamenlijke huishouding

In deze zaak gaat het om de herziening van het ouderdomspensioen van appellant, die sinds juli 2011 een AOW-uitkering ontving. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft na een onderzoek geconcludeerd dat appellant samenwoont met L, wat zou leiden tot een herziening van zijn pensioen naar dat van gehuwden. Appellant heeft echter betwist dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht. Het onderzoek van de Svb naar de woon- en leefsituatie van appellant en L, dat onder andere een huisbezoek en getuigenverklaringen omvatte, leidde tot de conclusie dat er geen voldoende feitelijke grondslag was voor de stelling dat appellant en L een gezamenlijke huishouding voerden. De Raad oordeelde dat de Svb onvoldoende bewijs had geleverd voor de wederzijdse zorg die vereist is voor de kwalificatie van gezamenlijke huishouding. De Raad concludeerde dat de herziening van het ouderdomspensioen niet op een deugdelijk onderzoek berustte en dat de rechtbank dit niet had onderkend.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep van appellant gegrond verklaard en het besluit van de Svb herroepen. Tevens is de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.948,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 24 december 2014.

Uitspraak

13/5820 AOW
Datum uitspraak: 24 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 18 september 2013, 13/505 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. D.J. Prins, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Prins. Verder is meegekomen C.J. van der Linden (L). De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf juli 2011 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm voor een alleenstaande. Appellant huurde sinds maart 2000 woonruimte in de woning van L aan [het adres] te [plaats].
1.2.
Naar aanleiding van een melding dat appellant al sinds september 2001 samenwoont met L in haar woning, heeft een medewerker van de Svb een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellant. In dat kader heeft de medewerker dossieronderzoek verricht, een getuige gehoord en op 30 mei 2012 samen met een andere medewerker van de Svb een huisbezoek afgelegd aan de woning van L. Tijdens het huisbezoek hebben de medewerkers van de Svb appellant en L gehoord. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een rapportage van 31 mei 2012.
1.3.
De resultaten van het onderzoek zijn voor de Svb aanleiding geweest om bij besluit van 14 juni 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 december 2012 (bestreden besluit), het ouderdomspensioen van appellant vanaf 1 juli 2012 te herzien naar een ouderdomspensioen voor gehuwden. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellante en L een gezamenlijke huishouding voeren. Van een zuiver commerciële relatie is volgens de Svb geen sprake.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft
- samengevat - aangevoerd dat hij geen gezamenlijke huishouding voert met L.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 1, derde lid, aanhef en onder a, van de AOW wordt als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.
4.2.
Ingevolge artikel 1, vierde lid, van de AOW is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.3.
De vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding dient te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang.
4.4.
Niet in geschil is dat appellant en L ten tijde hier van belang hun hoofdverblijf in de woning van L hadden, zodat aan het eerste criterium voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding is voldaan.
4.5.
Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat van de wederzijdse zorg. Deze kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan.
4.6.
Anders dan de rechtbank, is de Raad van oordeel dat de beschikbare gegevens onvoldoende grondslag bieden voor het standpunt van de Svb dat sprake was van wederzijdse zorg.
4.7.
Appellant huurt sinds 1 maart 2000 woonruimte in de woning van L en sinds oktober 2006 de gehele eerste verdieping van deze woning. Op deze verdieping heeft appellant een eigen keuken, badkamer, woon- en slaapkamer. In de huurprijs is tevens de was en strijk door L inbegrepen. Appellant en L hebben tijdens het huisbezoek op 30 mei 2012 verklaard dat L het ontbijt voor appellant verzorgt en dat zij gezamenlijk ontbijten en koffie drinken zodat L een oogje in het zeil kan houden in verband met de gezondheid van appellant. Appellant en L hebben tijdens het huisbezoek verder verklaard dat zij soms samen de boodschappen doen. Zij hebben daarover tevens verklaard dat de boodschappen afzonderlijk worden afgerekend. Ook beschikken zowel appellant als L over een eigen auto, en heeft appellant een invalidenparkeerplaats voor de woning van L. Appellant heeft tijdens het huisbezoek verklaard dat hij af en toe een klusje voor L verricht, maar tijdens het huisbezoek is niet doorgevraagd over de omvang, aard en frequentie van deze klusjes. Appellant heeft in bezwaar - samengevat - aangevoerd dat het incidentele klusjes betreft. Deze gegevens zijn ontoereikend voor het oordeel dat appellant ook daadwerkelijk en wezenlijk bijdroeg in de zorg voor L. Van wederzijdse zorg in de zin van artikel 1, vierde lid, van de AOW kan onder die omstandigheden dan ook niet worden gesproken.
4.8.
In het bestreden besluit heeft de Svb voor het aannemen van wederzijdse zorg tevens van belang geacht dat appellant en L gezamenlijk activiteiten hebben ondernomen, zoals de maandelijkse kaartavond en de omstandigheid dat zij meermalen enkele dagen met elkaar op vakantie zijn geweest. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van de Svb erkend dat de gezamenlijke fietsvakanties niet kunnen worden aangemerkt als relevante elementen van wederzijdse zorg. Anders dan de Svb betoogt kunnen in de gezamenlijk ondernomen kaartavonden evenmin elementen van wederzijdse zorg worden gevonden.
4.9.
Wat in 4.6 tot en met 4.8 is overwogen leidt tot de conclusie dat de herziening van het ouderdomspensioen van appellant met ingang van 1 juli 2012 niet op een deugdelijk onderzoek voldoende feitelijke grondslag en deugdelijke motivering berust. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad acht het gebrek aan het bestreden besluit gelet op het feit dat appellant inmiddels elders woonruimte heeft gevonden niet herstelbaar en ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De Raad zal het primaire besluit van 14 juni 2012 dan ook herroepen.
5. Aanleiding bestaat om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 974,- in beroep en op € 974,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 7 december 2012 gegrond en vernietigt dat besluit;
- herroept van het besluit van 14 juni 2012 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt
van het besluit van 7 december 2012;
- veroordeelt de Svb in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.948,-;
- bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in
totaal € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en A.M. Overbeeke en
G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) O.P.L. Hovens
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over gezamenlijke huishouding.
HD