ECLI:NL:CRVB:2014:4426
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening ouderdomspensioen en gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de herziening van het ouderdomspensioen van appellant, die sinds juli 2011 een AOW-uitkering ontving. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft na een onderzoek geconcludeerd dat appellant samenwoont met L, wat zou leiden tot een herziening van zijn pensioen naar dat van gehuwden. Appellant heeft echter betwist dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht. Het onderzoek van de Svb naar de woon- en leefsituatie van appellant en L, dat onder andere een huisbezoek en getuigenverklaringen omvatte, leidde tot de conclusie dat er geen voldoende feitelijke grondslag was voor de stelling dat appellant en L een gezamenlijke huishouding voerden. De Raad oordeelde dat de Svb onvoldoende bewijs had geleverd voor de wederzijdse zorg die vereist is voor de kwalificatie van gezamenlijke huishouding. De Raad concludeerde dat de herziening van het ouderdomspensioen niet op een deugdelijk onderzoek berustte en dat de rechtbank dit niet had onderkend.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep van appellant gegrond verklaard en het besluit van de Svb herroepen. Tevens is de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.948,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 24 december 2014.